delicate opdracht te vervullen, zouden er zeker niet te vinden zijn. Bovendien moest de Intce van een dergelijk systeem niets hebben, omdat zij, onderricht door het verledene (1870), de aannemers in tijd van oorlog wantrouwde. Doch voorts had men rekening te houden met het mogelijk wantrouwen van den Fr. boer, die, weten de dat in tijd van oorlog de vlijtigste werkers en de beste bespan ningen voor legerdoeleinden waren gebezigd, zeer goed zou inzien, dat de opbrengst zou verminderen en de prijzen zouden oploopen. Het zou dus in zijn belang zijn om de voorraden zoo lang mogelijk vast te houden. Zond men nu militaire koopers op hem af, dan liepen deze de kans de graanzolders bij hunne aankomst gesloten te vinden, waarvan inbeslagneming met alle daaraan verbonden moeilijkheden het gevolg zou zijn. Met dezen gang van zaken voor oogen, was het navolgend stelsel uitgedacht: In de eerste plaats diende men de beschikking te hebben over zoo nauwkeurig mogelijk samengestelde statistieken van hetgeen in het land aanwezig was en moesten voorts de veranderingen worden gevolgd, welke deze gegevens onder den invloed van circulatie en verbruik gedurende den loop van den oogst en van den eenen oogst tot den andere ondergingen. De periode voor afgaande aan den nieuwen oogst is de kritieke periode, waaraan de naam van „soudure" is toegekend. Men belastte in elk departement met de zorg voor de samen stelling van die statistieken eene departementale commissie (comité de ravitaillement départemental), voorgezeten door den prefect en samengesteld uit den directeur van den landbouwkun digen dienst, den chef van den belastingdienst, enz.; voorts maakte daarvan deel uit een hoofdofficier (zoo mogelijk van den Generalen Staf of anders gebrevetteerd voor dien staf) en de Intendant belast met den dienst der levensmiddelen in het departement. De door die commissie verzamelde gegevens, waarbij de voor raden der gemeenten als grondslag dienden, werden in den vorm van grafieken verwerkt en de voor elk artikel gegeven curven toonden de aanwezige voorraden aan in de verschillende tijdvakken van het jaar en deden voorts de minima voorraden (de z. g. stocks minima) uitkomen, welke in de kritieke periode van de „soudure" werden aangetroffen. De centralisatie van al die statistieken bij het Ministerie van Oorlog stelde de daarmede belaste afdeeling in staat daarbij uitgaande van die minima voorraden en daarvan nog aftrekkend hetgeen voor de burgerbevolking noodig zou zijn de departe menten te verdeelen over de stations-magasins en de te provian deeren vestingen, waardoor op die wijze een programma kon worden samengesteld voor de dagelijks in geval van mobilisatie te bewerkstelligen verzendingen. Dit was het z. g. ravitailleerings- plan. 644

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 4