Weeding. Voor dat doel waren de noodige voorraden samenge
bracht (de z. g. oorlogsreserve).
De Weedingdienst had gedurende een reeks van jaren eene
kritieke periode doorgemaakt, als gevolg van verschillende sociale
en technische moeilijkheden, terwijl voorts herhaaldelijk voor
stellen tot uniformwijziging waren gedaan. Bovendien was het door
het aannemen van de dienstplichtwet van 3 jaren noodzakelijk
geworden eene klasse meer te kleeden.
Men had reeds groote moeite gehad om de voorraden van de
oorlogsreserve compleet te houden; die voorraden bevatten de
hoeveelheden noodig om het totaal der te mobiliseeren formaties
van eene nieuwe uitrusting te voorzien, vermeerderd met ongeveer
10 voor onvoorziene omstandigheden.
In April 1914 werden deze formaties belangrijk uitgebreid,
waardoor het benoodigde het totaal der opgelegde voorraden
geheel verslond. Uit zuinigheidsoverwegingen waren geen grootere
voorraden opgelegd geworden, omdat daarmede groote kosten
gepaard gingen en de begrootingswetgever de daarvoor benoodig
de kredieten aanvankelijk niet wenschte te voteeren. Opvoering
van de opgelegde voorraden was evenwel urgent, hetgeen na
herhaald aandringen eindelijk door het Parlement werd ingezien,
doch dit stond de benoodigde kredieten eerst den 14en Juli 1914
toe, dus aan den vooravond van het uitbreken van den oorlog,
waardoor de gelegenheid had ontbroken voor de opvoering van
de oorlogsvoorraden zorg te dragen. Na het vertrek van de ge
mobiliseerde eenheden in Augustus 1914 beschikte men in de
magazijnen slechts over versleten kleedingstukken, welke in de
depóts waren ingeleverd; er was geen enkele reserve aan nieuwe
kleeding aanwezig om die der eenheden te velde te verwisselen.
Ter toelichting diene, dat men in vredestijd onderscheid maakt
tusschen de groote kleeding (laken kleeding, schoeisel, groot
equipement) en de kleinere kleedingstukken (ondergoed, kleine
equipementstukken, enz.). De laatste worden door de troepen
korpsen in den handel aangekocht. Voor de eerste was het grond
gebied verdeeld in 14 arrondissementen, elk correspondeerend met
het gebied van 1 of 2 legerkorpsen. In elk arrondissement bevon
den zich 3 aannemers: een leverde het laken aan de administratieve
magazijnen; de tweede vervaardigde de laken kleedingstukken met
de grondstoffen afkomstig van eerstbedoelden leverancier, welke
hem, na keuring, uit de administratieve magazijnen werden afge
staan; de derde zorgde voor den aanmaak van het schoeisel en
het groot equipement; de grondstoffen leverde hij zelf, nadat deze
vooraf door de Intce waren gekeurd. In elk arrondissement waren
voor de leveranciers ateliers aangewezen, hetgeen was gedaan
om te voorkomen, dat deze zich in bepaalde departementen zou
den concentreeren. Dit zou in geval van oorlog, indien dat gebied
door e'en vijancl werd bezet, de grootste moeilijkheden kunnen