van een Intce-officier, die tevens belast was met den kostprijs te bepalen en dien te melden aan den Inspecteur-Generaal van klee ding. De grondstof werd eerst aan de spinners en vervolgens aan de wevers geleverd. De toezicht voerende Intendant had tot op dracht er voor te zorgen, dat de fabrikanten voortdurend alle grondstoffen ontvingen noodig voor de geregelde werking van het bedrijf (oleïne, kolen, olie, soda e. d.). De ververij-kwestie is een van de moeilijkst op te lossen proble men geweest, daar de kleurstoffen vóór den oorlog bijna uitslui tend uit Duitschland afkomstig waren. Genoemd rijk had nagenoeg het monopolie der kleurstoffen-fabrikatie in handen. De indigo, noodzakelijk voor de vervaardiging van het „bleu horizon", werd nl. in 2 groote Duitsche huizen gefabriceerd, t. w. de Badische Aniline-fabriek en de fabrieken van Hoechst, nabij Frankfort. Eerstgenoemde firma had een filiaal te Neuville-sur-Saöne, dat de indigo geheel geprepareerd ontving. Het tweede huis bezat een fabriek te Creil, waarheen een tusschenproduct (phenylglycine) werd gezonden, dat in indigo moest worden getransformeerd. Behalve deze beide Duitsche huizen bestond er nog een derde firma, waaraan de 2 eerste hun fabrieksprocédé hadden verkocht, onder beding tot 1915 geen cliënteele in Europa er op na te mogen houden; dat was een Zwitsersch huis te Basel. Bij de mobilisatie vorderde men alle in Frankrijk aanwezige indigo op, daaronder begrepen die voorradig in de beide Duitsche fabrieken, waarop door de Franschen beslag was gelegd. Die hoeveelheden waren echter nauwelijks toereikend om de fabrikatie van het blauwe laken tot de maand Maart 1915 te verzekeren, niettegenstaande de kleur van het laken zoodanig was gekozen, dat het de minst mogelijke kleurstof zou verbruiken. Men trachtte toen natuur-indigo te verkrijgen door tusschenkomst van de Fr. consulaire agenten te Londen en te Rotterdam, maar, aangezien de cultuur van indigo niet veel meer beteekende, waren de aldaar verkrijgbare hoeveelheden betrekkelijk gering. Men ging voorts eene overeenkomst aan met de Zwitsersche fabriek te Basel, doch deze ontving hare kolen uit Duitschland, waardoor de levering aan groote moeilijkheden onderhevig was. Het eenige wat over bleef, was te trachten de verbinding van indigo in Frankrijk zelf te verwezenlijken. Het filiaal van de fabrieken Hoechst te Creil had door de bezet ting van de stad door de Duitschers weinig geleden. Er was zelfs in de fabriek eene hoeveelheid nog niet getransformeerde phenyl glycine achtergebleven. Het onderzoek van dit product vond plaats in de scheikundige laboratoria en men kwam er ten slotte achter, dat het werd ver- Dit had ten doel de invoerrechten v. z. m. te ontloopen, welke voor afgewerkte kleurstoffen veel hooger waren dan voor tusschenproducten. 718

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 10