handelen krijg, dat oom Monintja, de oude oppasser van de kinder speelplaats, haar kleine niet gewasschen heeft en vervolgens de twist moet beslechten tusschen de inf. Poluan en Rey, die be gonnen is met wederzijdsch zandgooien van hun off-springs, gevolgd door partijtrekken van de mama's en een gewapende inter ventie van de papa's, dan voel ik, dat de grenzen overschreden zijn. Mijn collega te Bel-Abbès heeft het, n'en déplaise majoor Luymes, eenvoudiger. In de eerste plaats vormt niet de compagnie, maar het bataljon de administratieve eenheid, waarmee vele be slommeringen worden afgewenteld op den capitaine-major en den bat.-cmdt; zoo wordt o. a. de menage bataljonsgewijze gevoerd. De instelling der masses geeft meer vrijheid in het besteden van gelden en dwingt den c.-ct niet tot het aanleggen van geheime fondsjes. Een vlotte afdoening van zaken wordt in de hand gewerkt door den conseil d'administration, die beslissingen neemt, waar htl. minstens D. v. O. V voor noodig is en mede daardoor het „fokken van fondsjes" overbodig maakt. Ten slotte is, zoo wel door de instelling van den major als van den conseil d'admini stration, de administratie ondergeschikt gemaakt aan den troep. Voorts wijs ik op de weinige, eenvoudige en doelmatige tarieven. Per admin. eenheid is een c.-ct aangewezen voor het onderricht van het admin. kader, bovendien zijn de officieren der mil. adm. belast met het houden van conferenties over de theorie en de practijk der administratie, die bijgewoond worden door alle officieren en het adm. kader. Ik kan dan ook de conclusie van den majoor Luymes op blz. 32 van zijn voordracht niet onderschrijven. De administratie is in diens voordracht te veel door den intendant, te weinig door den c.-ct bekeken. Wie het Legioen eenmaal gezien heeft, herkent het dadelijk uit andere Fransche troepen. Het onderscheidt zich door stramheid en orde. Een gevoel van spijt valt moeilijk te onderdrukken, als men in dien massieven troep de Eur. compagnie van tempo dhoeloe herkent. Onwillekeurig gaat de gedachte naar wat Galliéni in 1896 in een officieel rapport neerschreef: „Les effectifs présents a Mada gascar me semblent suffisants. J'aimerais cependant amener 600 hommes de la légion étrangère, de manière a pouvoir, le cas échéant, mourir convenablement". Bij de komende gebeurtenissen zullen we, pour mourir convenablement, Jan Fuselier missen. 746

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 38