770 „De Indische oud-gedienden beneden den rang van officier," Na een his torisch overzicht te hebben gegeven van de werving voor het Indi sche leger in den loop der jaren en te hebben uitgewijd over het inder daad alles behalve vroolijke leven van de Indische militairen vooral in vroeger jaren, komt de schrijver tot de kwestie van de verplichtingen die het land heeft aan de gewezen Indische militairen. Hij stelt de vraaghoe kwijt de schuldenaar zich van de afdoening zijner verplichtingen Óm deze vraag te beantwoorden, geeft hij een uitgebreid overzicht van het geen van landswege ingevolge de bepalingen voor de oudgedienden wordt gedaan in de vorm van pensioenen, enz. Daarna gaat hij na wat overi gens nog in hun belang wordt verricht en bespreekt daarbij de ver schillende instellingen, welke vooral in de latere jaren zijn opgericht^om den oud-militairen steun te verleenen. Het is alles heel goed gemeend, maar het is blijkbaar niet voldoende, zoodat de schuldvraag niet bevredigend is opgelost. Hij herinnert er aan hoe de oud-militairen bij het begin van den oorlog en ook bij het weerstaan van de beruchte revolutiepoging in 1918 zich in grooten getale beschikbaar hebben gesteld, maar hoe slecht zij daarvoor zijn beloond geworden. Ten slotte vraagt de heer Nijpels: „Beseft de regeering niet hoe on waardig en hoe onverstandig zij doet door bitterheid te brengen in het gemoed van deze trouwsten, dappersten en geduldigsten der onderdanen Beseft de natie niet, hoe onwaardig en hoe onverstandig zij doet door velen hunner te laten voortkwijnen in een toestand, die een schande heet voor den oud-strijder, maar die een schande is voor land en volk?" Wij vreezen, dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. K. Mavors Nos. 7 en 8. Juli en Augustus 1924. Kapitein G. Land schrijft over „Pantserautoinobielen" en beschouwt deze geheel als een hulpwapen vooral voor cavalerie en wielrijders, terwijl hij op zichzelf optredende pantserauto's ten doode opgeschreven oordeelt. Voor onze verhoudingen komt ons als het belangrijkste gedeelte van het artikel dat voor, waarin de bestrijding van deze voertuigen wordt behandeld. Schrijver haalt daarbij in de eerste plaats Rohrbeck aan, waar deze zegt ,,Panzerkraftwagen und Tankabwehr ist Nervensache". Actieve bestrijding geschiedt met le. lichte artillerie (beste afstand 400 M.), 2e. lichte mijnwerpers op vlakbaanaffuit, 3e middelbare en zware mijnwerpers uit gedekte opstelling tegen stilstaande auto's. 4e. zware mitrailleurs met pantsermunitie, 5e. handgranaten door de infanterie ge worpen onder auto's. Passieve strijdmiddelen: natuurlijke hindernissen en kunstmatige, nl. verhakkingen, karren met steenen, barricaden, staalkabel, enz., gegraven hindernissen over den weg, bruggen waarvan het draagvermogen is ver minderd, mijnen gevoelig voor 4 tons-gewicht enz. Het wegruimen der hindernissen moet uiteraard door vuur belet kunnen worden. De „Eenvoudige tactische oefeningen" geven het uitgewerkte voorbeeld van de interne maatregelen en bevelen bij het kantonneeren eener com pagnie, waarin zeer practische aanwijzingen voorkomen. Luitenant Tielrooy vervolgt zijne studie „De Groep" met het 2e gedeelte: Opleiding van de groep in het verdedigend gevecht, waartoe acht verschillende oefeningen worden ontworpen en het 3e gedeelte (in No. 8) dat den veiligheids- en verkenningsdienst omvat (4 oefeningen). Over het onderwerp „Pantser auto's" troffen we, behalve het reeds vermelde opstel van den kapitein Land, ook nog een artikel aan van den Luitenant-Adjudant der Cavalerie Feenstra, in verband met het invoeren van een proef-pantserauto in Nederland geschreven. Voornamelijk dekken de daarin vermelde feiten geheet de door kapitein Land genoteerde gegevens.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 62