de artillerie en slechts waarde had binnen betrekkelijk kleine ver
banden, was het vrij onverschillig, hoe de ruiten waren aange
bracht, mits men binnen die verbanden zekerheid had, dat alle
gebruikers van kaarten dezelfde ruiten bezigden, een zekerheid,
die gemakkelijk was te bereiken.
Deze kwestie trad evenwel in een ander stadium, toen doelaan-
duiding voor de artillerie niet meer alleen geschiedde door organen
van dat wapen zelf, maar dit zijn gegevens ook verkreeg van den
vüegdienst en de infanterie, terwijl bovendien meer en meer
de eisch werd gesteld van een nauwkeurige puntaanduiding
in verband met de nieuwere sehietmethoden (daginvloeden). Het
werd om deze redenen wenschelijk, ook de andere wapens van
coördinaten te doen gebruik maken. Een gevolg hiervan was
verder, dat de vraag gesteld moest worden, hoe men zekerheid
zou verkrijgen, dat de door den verzender van een bericht op
gegeven coördinaten door den ontvanger goed zouden worden
verstaan. Immers het stond niet vast, dat beiden beschikten over
dezelfde kaarten, wat schaal betreft. Ook bestond de mogelijkheid,
dat op kaarten van dezelfde schaal, doch van andere uitgave,
de ruiteering anders was. Verwarring was dus op allerlei wijzen
mogelijk en het op te lossen vraagstuk kon aldus worden ge
formuleerd: „Hoe dient de ruiteering van de kaarten van een zeker
gebied te geschieden, en hoe de puntaanduiding door
coördinaten, opdat, onafhankelijk van de schalen, die punt
aanduiding ondubbelzinnig zij".
Hierbij voegde zich een andere vraag, welke verband houdt
met de voor de artillerie gebleken noodzakelijkheid, om in geval
len, waarin groote nauwkeurigheid op den voorgrond stond, af
standen en richtingshoeken (azimuths) te berekenen, hetgeen
kan geschieden uit de coördinaten van de betrokken punten.
Deze tweede vraag, waarop het antwoord diende te worden ge
geven, luidde: „Op welke wijze kan worden bereikt, dat de punt
aanduiding door coördinaten als boven bedoeld tevens op
eenvoudige wijze berekening van den afstand tusschen
twee punten en van de richting van het eene punt naar het
andere punt toelaat".
II. Alvorens hierop verder in te gaan, moge in herinnering
worden gebracht, hoe de toestand hier te lande is ten aanzien
van de onderhavige aangelegenheid.
Er zijn topografische kaarten welke wel, en andere, welke niet
van een ruitverdeeling zijn voorzien. Sommige kaarten 1 25000
hebben ruiten van 4 c.M. zijde, andere van 4,5 c.M. zijde, terwijl
men op kaarten 1 50000 ruiten van 5 c.M. aantreft. Wellicht zijn
er nog andere afmetingen te vinden. Systeem is daarin niet te
ontdekken. De ruitverdeeling is verder per kaartblad aangebracht
en loopt niet ononderbroken op de nevenbladen door. In den regel
810