nauwkeurige berekeningen zou hiermede rekening moeten worden
gehouden, doch overigens zou dit net geschikt zijn voor gebruik
op de wijze als aangegeven onder III.
Er zijn evenwel te veel bezwaren van practischen (technischen)
aard, dan dat deze methode veel kans op verwezenlijking zou
hebben. Immers de ruiten zouden over de opvolgende bladen tel
kens op andere wijze verloopen, de snijpunten moeten voor alle
kaartbladen afzonderlijk berekend worden en het aantal ruitcliché's
voor het afdrukken wordt bedenkelijk groot. Een bijkomstig be
zwaar is nog hierin gelegen, dat de ruiten aan de linker- en de
benedenzijde der kaartbladen over den rand heen zouden moeten
grijpen, om de aflezing der coördinaten mogelijk te maken.
Eenvoudiger is het, de kaartbladen in minuutruiten te verdeelen.
In een kaartblad 1:100.000 gaan 20 X 20 minuutruiten van (voor
Java) 1833-1845 M. zijde, in een kaartblad 1:50.000 10 X 10
en in een kaartblad 1:25000 5 X 5 minuutruiten. De ruiten zouden
op de kaartbladen zijden hebben van resp. 18,3318,45 m. M.,
(1:100000) 36,66 36,90 nr. M. (1:50000) en 73,32 73,80
m. M., (1:25000), al naar de geogr. breedte, waarop zij zich be
vinden. Met behulp van een plaatsaanwijzer, die (op schaal)
verdeeld is in decimale deelen van een minuut, waarbij dan voor
de minuut een gemiddelde lengte is te nemen, zou de puntaan-
duiding en de berekening van hoeken en afstanden plaats hebben
op volkomen dezelfde wijze als bij de K. M. ruiten. De eenheid
van lengtemaat zou echter de minuut zijn en het als uitkomst van
een afstandberekening verkregen getal zou met een constante
(waarvoor te nemen het gemiddelde van 1833 en 1845) moeten
worden vermenigvuldigd om den afstand in M. te krijgen.
Hierin is een bezwaar gelegen, doch het voornaamste bezwaar
is wel dit, dat een zeer bijzondere plaatsaanwijzer vereischt wordt
voor het aflezen of het uitzetten van coördinaten, en dat deze als
noodmiddel niet dan onder toepassing van een berekening kan
worden vervangen door een dubbelen decimeter.
Een derde methode verdient daarom overweging, n. I. die,
waarbij men eenvoudig iedere graadafdeelingszijde in 36 gelijke
stukken verdeelt, en zoo 36 X 36 ruiten van iets meer dan 1U00
M. zijde construeert. De zijden zijn dan nl. langs de meridianen
1024 M. en langs de parallellen 1026 M. (op 5° 50' Z. Br.) tot
1018 M. (op 8° 50' Z. Br.). Deze lengte van een ruitzijde zou
men „ruit-K. M." kunnen noemen. Voor de puntaanduiding kan
hier gebruik worden gemaakt van een gewonen plaatsaanwijzer
(op schaal) of van een dubbelen decimeter (mits de m. M. op
de kaart dan worden herleid tot afstanden op het terrein).
Bij de berekening van afstanden en hoeken kan men op zeer
eenvoudige wijze het aantal M., dat de ruitzijden langer zijn dan
1 K. M., in rekening brengen. Men kan daarbij voor niet zeer
nauwkeurige berekeningen een constante correctie van -j- 23 M.
819