greerend bestanddeel van ons leger vormt en ten tweede, omdat hij een overgangsschakel vormt naar een ander belangrijk ge deelte, nml. de Indo-Europeanen, die vooral in de militie een voorname plaats zullen innemen. Een andere reden, om de psychologie van den Inlander nader in beschouwing te nemen is de omstandigheid, dat hier onze wonde plek schuilt, omdat hoofdzakelijk onder de dienstnemende Inlanders een relatief groot aantal elementen zich meldt, dat door zijn intellect als minderge- schikt beschouwd moet worden voor zijn taak tegenover den B.V. Van de laatst opgekomen uit Midden Java afkomstige recruten- zendingen van het Depot Bataljon te Bandoeng kan men volgens onze proefnemingen een aanzienlijk percentage als waardeloos in dit opzicht beschouwen. Wij zullen later nog op dit alles terug komen. Een andere vraag is voorts of bepaalde intellectueel minder geschikte individuen in den loop van hun diensttijd of door behoorlijke paedagogische opvoeding op een hooger peil gebracht kunnen worden. Wij vragen ons dus af, of ceteris paribus de opleiding in de recrutenbataljons voldoet en of daar volgens paedagogische principes gewerkt wordt (d.i. rekening houdend met de geestelijke gesteldheid van den Javaan). Wij moeten hierop ontkennend antwoorden. Ik zal dit door een klein voorbeeld staven. Aan een aantal afgerichte recruten en oudere militairen werd door mij gevraagd: „Op hoeveel meter kan men het vizier van het geweer stellen?" Het antwoord werd volkomen juist gegeven: ,,Op 2400." Op mijn 2de vraag: „Tot hoever kan een afgeschoten geweerkogel komen?" kreeg ik echter de meest verwarde antwoorden: b.v. 50 M., 100 M, 300 M, enz. Hier schijnt een gebrek in het onderwijs te liggen, want velen wisten niet, hoe groot ongeveer een meter is, noch wat de beteekenis is van het vizier. Door een reeks van soortgelijke vragen te stellen, kon ik mij overtuigen dat de opleiding van den lnl. recruutnog te wenschen overlaat. Het opleidingsvraagstuk verdient dus ten zeerste de aandacht, en moet op het geestelijk niveau van onzen militair grooter invloed krijgen. Slechts officieren met paedagogischen aanleg en langjarige ondervinding mogen hierbij geëmployeerd worden. Het is te hopen, dat ook de sportieve opvoeding op den indischen militair in moreel en intellectueel opzicht invloed zal hebben, b.v. door verhooging van het zelfbe wustzijn, vlugheid in handelen enz.; voor den sportonderwijzer zal paedagogische aanleg bijzonder noodig zijn. Wij zien dus, dat de psychotechniek voor ons leger geen op zichzelf staand vraagstuk is, en dat zij, op een ruime schaal toe gepast, een aantal andere vraagstukken op het tapijt zal brengen. Daarop zal ik eveneens later nog terug komen. Mijn beschouwingen zal ik thans beginnen met een kleine statistiek, samengesteld uit 190 strafhoeken van de reeds genoemde landaarden. Zij behooren aan militairen met een 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 21