commandant niet aan de openbaarheid zijn prijs gegeven. Dit laatste nu is niet te verdedigen, maar wel te verklaren. Voorop gesteld zij, dat het niet uitdrukkelijk strafbaar is gesteld, doch te vervolgen is het wel (art 5 R. L., A. O. 1922 No. 37, bijl. O. art, 2 (1) en art. 4, Hoofdstuk 1 jo. art. 43, Hoofdstuk 111 R. K.) Dan zijn de gevolgen voor den fraudulant in het leger ernstiger dan daarbuiten, welk argument (dat eigenlijk geen argument is, omdat de delinquent zulks tevoren wist) in dezen tijd van moreele verweekelijking nochtans gretig opgang doet. Verder is een c. ct, die een tekort of verduistering ontdekt, nog niet gelukkig, als hij de zaak aanbrengt. Primo heeft hij te bewijzen, dat het feit geschied is ondanks goede controle zijnerzijds, wat in 9 van de 10 gevallen niet eenvoudig is; bovendien, evenmin als handel zonder vertrouwen bestaanbaar is, kan een vlotte administratie gevoerd worden zonder eenig vertrouwen in het personeel te stellen. Secundo is hij zoo goed als zeker de te zijnen nadeele verduisterde gelden kwijt, dan wel hij wordt met het ontdekte tekort geheel of gedeeltelijk belast, ongunstige aanteekeningen in zijn beoordeelingslijst nog buiten beschouwing gelaten. Wordt daarentegen de zaak niet aanhangig gemaakt, dan ondervindt de c. ct. niet alleen in zijn conduite geen schade, maar heeft daaren boven nog een kans pecuniair vrij te loopen. Het systeem, dat practisch de c. eten a priori geldelijk verantwoordelijk worden gesteld en slechts bij uitzondering de financieele schade op de delinquenten wordt verhaald, werkt het „toetoepen" in de hand. Aldus bereikt een aantal fraudes de krijgsraden niet, met het gevolg, dat er onder het administratief kader elementen rond- loopen, die reeds uit de gelederen verwijderd moesten zijn en voor wie het voorgevallene geen beletsel, eerder een aanmoe diging is een volgende gelegenheid weder te benutten. Het compagniescommando vormt soms dan ook een doorloopenden strijd tegen onregelmatigheden, een strijd, die door den een met meer geluk dan door den ander, maar zelden zonder verlies gevoerd wordt. Oudere officieren willen wel beweren, dat zij in hun tijd met de administratie geen moeilijkheden hadden, een bewering op den voet gevolgd door een klacht over de huidige jongere offi cieren. Deze bewering is daarom niet juist, omdat allereerst door de rijst- en zoutverstrekking aan vrouwen en kinderen de administratie bijna verdubbeld is. Wie dit niet gelooven wil, raadplege maar eens een dl. II, admin. boek: het aantal veran deringen betreffende vrouwen en kinderen overtreft dat der mili tairen, vooral in garnizoenen met hospitalen. Daarbij kende men vroeger alleen gewone en verhoogde soldijen, terwijl thans het aantal dienstjaren, huwelijksche staat e. d. een belangrijken rol spelen. In de derde en voornaamste plaats is door de instelling van instructeurs het aanbod voor de betrekking van administrateur sterk verminderd met als eerste gevolg een belangrijke daling 46

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 46