Gaat dit „bingoeng zijn" met sterke aandoeningen gepaard (b. v.
in kwesties, die zijn persoonlijkheid sterk raken), dan kan het
sterke graden bereiken, en aanleiding zijn tot handelingen als:
amok, mata glap, enz. Het „bingoeng zijn" is bij den weinig emo-
tioneelen Inlander ste.eds een teeken van zich niet vlug kunnen
orienteeren in vreemde situaties. Het is dus een teeken van lager
intellect (voor zoover wij vasthouden aan de definitie van Stern,
dat intellect de geschiktheid is tot aanpassing aan nieuwe
problemen en eischen van het leven). Uit een militair oogpunt be
schouwd is het gauw „bingoeng zijn" een ongunstige eigenschap.
Door betere keuze, goed kader en sportieve opvoeding, waarbij
men den Inlander telkens kunstmatig in nieuwe moeilijke situaties
brengt, door oefeningen in vlug handelen, vlug op iets reageeren,
vlugge en doelmatige verrichtingen b. v. bij het schermen enz.
zal men deze eigenschap iets kunnen wijzigen. Al te veel mag
men ook hier niet verwachten. Wat aangeboren is kan moeilijk
grondig worden veranderd.
De verminderde critiek, gepaard met een eenzijdig (egocentrisch)
gevoelsleven, heeft voorts tot gevolg dat de Inlander naar aan
leiding van persoonlijke grieven vrij langdurig in affekt-(opwin-
clings) toestanden kan verkeeren omdat hij niet in staat is zich
iets vlug wegteredeneeren. Hij geraakt aan het piekeren en gaat
op in verscheiden kleine perkaras, die hem soms verstrooid en
vergeetachtig maken en in zijn dienstverrichtingen belemmeren.
Indien een soldaat aan kwaliteit achteruit gaat verdient het aan
beveling hem over zijn particuliere kwesties te ondervragen; men
zal vaak de voldoening hebben dat door een goeden raad of een
opbeurend woord de man geholpen wordt.
In andere zwaardere gevallen kunnen sommige met sterke aan
doeningen verbonden ervaringen heel diep en onverwerkt, als het
ware als een vreemd lichaam, in zijn psyche blijven staan en een
heele karakterverandering tot stand brengen. Wij kunnen zoo
b. v. verklaren de gevallen van wraakzucht, jaloerschheid,
wantrouwen, enz. die in de oogen van den westerling soms
ziekelijke dimensies kunnen aannemen en explosief tot uiting kun
nen komen. Het slecht verwerken van indrukken merkt men ook
aan de geringe critiek bij het volgen van utopistische politieke
denkbeelden. Door zijn lageren gevoelstoon echter voor dingen,
die hem niet onmiddellijk aangaan, volgt onze Inlander de denk
beelden van anderen slechts onder hun onmiddellijken invloed. Een
hardnekkige, diep innerlijke politieke overtuiging komt niet vaak
voor. Leiders, geestdrijvers enz. kunnen hem wel opwinden, maar
zijn geringe activiteit remt het doorzettingsvermogen. Daarom zai
de groote massa niettegenstaande den suggestieven invloed der
radicale leiders geen gevaarlijk tegenstander worden van de re
geering. De politieke partij staat te ver af van het „Ik". Op dezelfde
wijze is het ook te verklaren, dat de korpsgeest bij de inlandsche
149