handeling. Deze langzame aard is voor het leger van groot belang
en is door speciale tests te nieten. Wij zullen ons later hiermede
bezig houden.. Doelmatige sportieve opvoeding zou in. i. eenigszins
deze eigenschap kunnen wijzigen.
Thans nog eenige beschouwingen over andere eigenschappen
van den Inlander. Hier komt vooreerst zijn weinig ontwikkelde
zelfbewustheid in aanmerking. Deze is niet uitsluitend endogeen
(aangeboren), maar is ook gedeeltelijk het gevolg van tal van
bijzondere omstandigheden, b. v. de geringe algemeene ontwik
keling, de lage afkomst van den dessaman, armoede, het zich
moeilijk oriënteeren onder voor hem vreemde omstandigheden,
adat, enz. Dit alles geeft een verminderd gevoel van eigenwaarde
en is gedeeltelijk ook de oorzaak van zijn bescheidenheid en be
leefdheid.
Het geringe zelfbewustzijn is de oorzaak van een gebrekkig
initiatief en van onzelfstandigheid. Beide zijn onmilitaire eigen
schappen, die vaak den man ongeschikt maken voor kaderbetrek
kingen die meer gezag eischen.
Het gebrek aan zelfvertrouwen is misschien ook de oorzaak, dat
de Inlander door sommigen voor laf wordt aangezien. M. i. ten
onrechte, want door zijn fatalistische neigingen laat gevaar hem
vaak onverschillig. Agressief dapper is hij echter slechts, indien
hij door goede voorbeelden, door zijn commandant of door anders
geaarde kameraden opgezweept is.
Fatalistische neigingen en onverschilligheid tegen gevaar heb
ben bij amorphe personen echter ook belangrijke schaduwzijden.
Zulke personen, van welken landaard zij ook mogen stammen, zijn
op gevaarlijke posten minder goed te gebruiken, juist ,omdat zij
roekeloos zijn; zij toonen b. v. de meeste straffen wegens slapen
op wacht omdat zij een gevaarlijke situatie te velde niet beseffen.
Bij sommige wapens b. v. bij den vliegdienst zijn onverschillig
roekelooze typen volgens oordeel van deskundigen niet te ge
bruiken.
De Inlander ziet zich door zijn gebrek aan zelfvertrouwen niet
graag in het brandpunt der belangstelling geplaatst; hij houdt
zich op den achtergrond en schijnt ons vaak in zijn handelingen
geheimzinnig. Een rechtstreeksche „uitspraak", vooral daar waar
hij zich niet volkomen in het recht voelt, vermijdt hij.
Sommige van zijn slinksche handelingen en noodleugens zijn
hieruit te verklaren. In dienst betuigt hij zijn ontevredenheid over
maatregelen van zijn meerderen niet rechtstreeks met woorden,
maar meer door handelingen in diens afwezigheid. Een begane
fout zal hij zelden openhartig bekennen, zooals uit zijn strafhoeken
blijkt. Vaak zien wij hem ook daar liegen, waar hem de waarheid
meer vooideel kan brengen en meestal zijn het impulsieve leugens
zonder logica of systeem. Men krijgt daarbij den indruk, dat hij
den vrager niet volkomen vertrouwt en meent, dat in de vragen
151