De Inlander en bloc (afgescheiden dus van enkele bijzonder
bekwamen) is niet goed en niet kwaad. Hij is middelmatig (een
uitdrukking waarmeae Dr. Bets den Inlander gekenschetst heeft)
en het zal de taak van keuring en opleiding zijn hem in sommig
opzicht eenigszins te wijzigen. Een algeheele verandering zal m. i.
nooit mogelijk zijn. Het gemiddeld gehalte der inlandsche militairen
zal hoogst waarschijnlijk steeds onder het gemiddelde der andere
landaarden blijven. Onverschillige en indifferente typen zijn als
ballast te beschouwen en behooren steeds geweigerd te worden.
Zij drukken de waarde van den troep sterk omlaag.
De opleiding verdient veel aandacht, vooral in de eerste dienstja
ren. In dezen tijd is de Inlander nog jong en meer emotioneel,
heeft wat grooter belangstelling en spant zich ook het meest in.
Wat in deze jaren in zijn opleiding verzuimd wordt, kan later
niet weer goed worden gemaakt. De hoofdzaak blijft echter een
zorgvuldige keuring; slechts deze zal in staat zijn ons leger, voor
zoover het aanbod dit mogelijk maakt, met gunstige typen te ver
rijken. Want aangeboren minder goede militaire eigenschappen
kunnen door opleiding alleen niet volledig worden gewijzigd.
Wat de gedragslijn bij den omgang met Inlanders betreft, men
kan deze uit de geschetste eigenschappen afleiden. Zijn meerdere
moet hem in elk opzicht, ook physiek, de baas kunnen zijn en mag
nooit aanleiding geven tot spot, die zijn gezag kan ondermijnen.
Personen, die misbruik maken van sterken drank, zullen gauw hun
reputatie bij den Inlander zien dalen. Sterk zelfvertrouwen, acti
viteit, evenwichtigheid, doorzettingsvermogen, plichtsbesef en
vooral rechtvaardigheid zijn algemeene eigenschappen, die een
aanvoerder van een Inlandschen troep bijzonder noodig heeft.
Bereikt de Inlander ook niet de militaire waarde der andere land
aarden, zoo heeft hij toch een aanleg voor persoonlijk eergevoel
dat, behoorlijk gekweekt, zijn qualiteit als soldaat verbeteren kan.
Voor achteruitzetting of slechte behandeling is hij zeer gevoelig.
Hij is buitendien een instinctief menschenkenner en heeft zijn
meerderen direct „door". In vetrouwden kring wordt deze door
zijn minderen druk bepraat en geanalyseerd. Wie zich in het een
of ander opzicht bloot stelt heeft zijn prestige verloren. Of men
den Inlander krachtig of zacht moet aanpakken, zal van indivi-
dueele omstandigheden afhangen. Men moet echter weten maat te
houden; te groote ruwheid is even schadelijk als slappe ethiek.
De verstandige commandant zal in de meeste gevallen tot een
soort van compromis komen en zich aan den aard van den
Inlander leeren aanpassen. Deze aanpassing mag echter niet te ver
gaan; haar graad is hoofdzakelijk een kwestie van temperament
en karakter. De minder actieve Europeaan geeft het te gauw op,
wordt toegevend en is blij zoodra hij geen „soesah" heeft. De
sterk actieve emotioneele zal te ver gaan en door kras optreden
den geest van zijn troep bederven. Ook in de Indische samenleving
155