ras, m. a. w. iemand kan donker gekleurd maar in al zijn andere eigenschappen meer Europeesch geaard zijn. Wij zouden dus bij den Indo uit zijn huidskleur niet al te ver gaande conclusies mogen trekken. Een ander gevolg van splitsing naar richtingen van erfelijken aanleg kan zijn, dat wanneer deze met elkaar dis harmonieeren er een product te voorschijn komt, dat niet het ge middelde is van de ouders. Zoo ziet men dan Indotypen, wier gestalte en gelaat langer zijn dan het arithmetische gemiddelde der ouders. Zoo is het lange gelaat voor de hindoe-maleische mengtypen karakteristiek. Ook in den karakteraanleg kan zulk een disharmonie voorkomen. De rasmenging beteekent op zich zelf geen achteruitgang. Aangezien echter in de eerste generatie vader en moeder vaak niet bepaald de besten van hun landaard zijln, kun nen minder bruikbare typen ontstaan. Van belang is nog, dat, zooals door deskundigen algemeen wordt aangenomen, de consti tutie der mengtypen (b. v. de Indo-Europeaan en ook de Hindoe- Javaan) minder goed is dan die van de zuivere rassen, bij den Indo zich uitend b. v. door grooter aanleg voor asthma, geringer weerstandsvermogen enz. Trachten wij nu den Indo-Europeeschen adspirant vrijwilliger, hoewel hij zoo heterogene elementen bevat, in onze karakterschet sen te rangschikken. Hij behoort, zooals reeds betoogd, grooten- deels natuurlijk met de noodige beperkingen en variatiestot het nerveuze type en voor een ander, doch kleiner deel tot het amorphe en apathische; maar ook het cholerische type komt bij hem soms voor (hoewel in kleiner getal). Wij vinden alzoo bij den dienstne- menden Indo dezelfde karaktertypen als bij den Inlander, alleen zijn de verhoudingen anders, al naar gelang meer of minder Euro- peesche bijmenging aanwezig is. Bij het bestudeeren der straf hoeken is het ons opgevallen, hoe ongelijkmatig de straffen bij dezen landaard verdeeld zijn; naast goed uitziende strafhoeken vinden wij sommige, die een record vormen wat slechte mutaties betreft. De slecht geaarde, uit een slecht milieu komende Indo is erger dan de slecht geaarde typen van anderen landaard. Wij laten nu een korte omschrijving volgen van het gemiddel de der gunstige typen Van den Indo geldt hetzelfde als van den Javaan is gezegd: zijn militaire waarde neemt toe met den leeftijd. Zijn activiteit is niet bijzonder groot. Voor een geregelde werk wijze echter is hij zeer geschikt. Hij is bedaarder, nauwkeuriger dan de nerveuze, inlandsche typen. Voorts is hij verdraagzamer en in zijn optreden bescheiden. De voor een commando benoodigde suggestieve kracht en het gezag is echter bij hem minder aanwezig dan bij den Europeaan. Door zijn geringere activiteit is ook zijn doorzettingsvermogen min der sterk. Aan den anderen kant biedt hij evenwel belangrijke, straks te bespreken voordeelen. Zijn politieke overtuiging is niet zoo radicaal als soms bij den Europeaan het geval is. 166

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 30