193
gesteld. Kapitein Linden is blijkbaar van een ander idee, hetgeen volg
uit den inhoud van zijn hooggestemd artikel.
Van de serie opstellen van Luitenant Tielrooy over „De Groep" wordt
in dit nummer het derde gedeelte, handelende over den verkenningsdienst,
gegeven. De door Luit. Tielrooy ontworpen oefeningen voor de kleinste
eenheden hebben in het algemeen de bekoring van het levendige. Wellicht
kunnen zij ook voor onze officieren een leiddraad zijn bij het ontwerpen
van een overeenkomstige serie oefeningen, maar d«n aangepast aan onze
denkbeelden en voorschriften.
Onder „Gegevens vreemde legers" worden de gevolgen van de in Frankrijk
aangenomen nieuwe wetten op de algemeene organisatie van het leger, op
de samenstelling der reservekaders en op de samenstelling der kaders en
der sterkten besproken.
Hierin trof ons o m. dat de Fransche koloniale infanterie in de gebieden
„buiten Europa en het bekken der Middellandsche Zee" uit 3 regimenten
en 2 zelfstandige bataljons aan blanke troepen tegenover 15 regimenten en
17 zelfstandige bataljons inboorlingen bestaan.
Cavaleristisch Tijdschrift. December 1924. In de eerste plaats bevat dit
een sympathiek gesteld In Memoriam voor den ritmeester van het Indische
Leger J. J. Pels Rijcken.
H. A. C. Fabius vervolgt zijn artikel: „Cavalerie, pers en politiek." met
het tweede gedeelte: „La cavalerie ne meurt pas". Hierin wil hij betoogen
dat de manoeuvres der Lichte Brigade, welke in de pers aanleiding hebben
gegeven tot een hernieuwden twijfel aan het bestaansrecht der cavalerie
in Nederland, in hun opzet niet deugdelijk waren om tot zuivere conclu
sies betreffende deze questie te komen.
Over diezelfde „Manoeuvres van de Lichte Brigade in 1924" handelt een
artikel van den Kapitein van den Generalen Staf Jhr. Alting von Geusau.
R. Wirix bespreekt in: „Radio bij de cavalerie." de eischen, welke aan
een door de cavalerie te paard mede te voeren radio-ontvangtoestel ge
steld moeten worden. Een naar zijne inzichten vervaardigd toestel werd
beproefd bij de Nederlandsche cavalerie, o. a. ook om de verbinding met
vliegtuigen tot stand te brengen. Getracht wordt ook een te paard ver
voerbaar zendtoestel te construeeren.
Een interessant opstel is dat over: „Stemhulpen." van August Diemont,
die van meening is, dat over het algemeen te weinig van dit waardevolle
middel gebruik wordt gemaakt.
De Militaire Spectator. December 1924. De kapiteins Brest van Kempen
en Wilson antwoorden op een critiek door den kapitein de Man op hun
artikel „De inrichting van verdedigende stellingen".
Verder treffen we een o.i. scherp gestelde gezamenlijke critiek aan op
de bespreking van het Belgische gevechtsvoorschrift door kapitein Alting
von Geusau. Deze critiek is samengesteld door de Lt. Kolonels P. J. van
Munnekrede en H. A. Seyffardt en den kapitein J. F. van der Vijver, allen van
den Generalen Staf. Er worden scherpe verwijten in gedaan over oppervlak
kigheid, tendentieus schrijven, verkeerde opvattingen van de besproken
stof, enz.
Het geheel maakt een onaangenamen indruk, alhoewel aan het artikel
zijn nut niet kan worden ontzegd, daar vele belangrijke zaken erin scherp
belicht worden.
In „Gegevens vreemde legers" vinden we bijzonderheden over het (sedert
wet geworden) socialistische wetsvoorstel omtrent ontwapening in
Denemarken.
Marineblad. 31 December 1924. Hierin trekt ten zeerste de aandacht een
studie van den heer A. van Hengel over „Het karakter van den zeeoorlog
en de bescherming van de handelsscheepvaart".
Schrijver is er in geslaagd ook voor leeken op marinegetied de grond
beginselen waarop de hedendaagsche zeeoorlog moet berusten scherp
omlijnd naar voren te brengen.