260 om voor de militie-compagnieën uitgezochte officieren en kader te bestem men I Het stafdriemanschap van Munnekrede, Seyffardt en van den Vijver beëindigt in dit nummer zijn vernietigende critiek op de bespreking van het Belgische gevechtsvoorschrift door hun collega Alting von Geusau. Gelukkig is uit wederzijdschs onderschriften af te leiden, dat beide par tijen weer tot elkaar zijn gebracht, waarbij de partij ter eener zijde haar scherpte en die ter anderer zijde haar oppervlakkigheid erkent. Het boetekleed siert den man! Hoewel ons leger zelf niet over een pontonafdeel ng beschikt, is toch het artikel „De pontonniers tijdens de manoevres van de Lichte Brigade in 1924" door den len luitenant der artillerie F. F. H. de Man ook voor ons van belang, omdat er uit is af te leiden op welke wijze een mogelijke tegenstander wellicht zal trachten onze rivieren over te trekken en het bovendien een goed beeld geeft van het benoodigde personeel en materi eel voor brugslag, alsook van den tijdsduur daarvan. De kapitein der artillerie J. H. van Reede geeft behartigenswaardige prac- tische wenken in „Eerste behandeling van gevorderde paarden, enz."zoowel op het gebied van onderhoud en verzorging als op dat van het wennen aan de oorlogstaak. Kolonel van den Generalen Staf W. E- van Dam van Isselt schrijft over: „De Standaardartikelen en het Zwitsersche stelsel". Ook hij komt tegen de voorgestelde verdere vermindering van het beroepskader in hel geweer en wijst erop, dat ook het Zwitsersche stelsel reeds veel teleurstelling bracht. De „Gegevens vreemde legers" betreffen België en Zwitserland. Mavors. Januari 1925 opent met ,,Een patrouillerit" door le Lt. Jhr. G. H. A. van Kinsfchot. Dit is het verhaal van het doen en laten van een Fransche officierspatrouille, gereden in 1914 en moet dienen om de juist heid aan te toonen van de volgende zinsnede uit het Fransche Cavalerie Reglement „Men heeft een troepenmacht noodig in staat om een gevecht aan te gaan, ten einde zich door 's vijands linie heen te slaan of om een verkregen bericht nader vast te stellen en vooral beschikkende over moderne, snelle en zekere verbindingsmiddelen, b. v. een eskadron of eenige eskadrons te zamen, voorzien van mitrailleurs op auto's, benevens van voldoende ver bindingen, voornamelijk draadlooze. Dit detachement kan trouwens binnen beperkten afstand en in zijn verkenningsstrook officiers-patrouilles uitzen den, die er voor handelen." Inderdaad is het resultaat van de hier besproken, vlot en dapper en met zeer veel beleid gereden patrouille al zeer minimaal, zooals de Re dactie in een noot aan het einde van het artikel, zeer juist (meer dan schrijver zelf het deed) op den voorgrond stelt: omdat de moeizaam ver kregen berichten veel te laat binnenkwamen. Uit het artikel zouden we wederom de les willen trekken leder aanvoer der, die niet beschikt over veel, van moderne wapens en verbindingsmid delen voorziene cavalerie, bedenke zich tweemaal voor hij verkennings- afdeelingen (patrouilles) uitstuurt en make dit vooral afhankelijk van het antwoord dat hij meent te kunnen geven op de vraag: Wat is de kans om het bericht dat ik verlang, tijdig te ontvangen? Uiteraard is altijd een eerste eisch dat hij dat bericht beslist noodig heeft voor zijne verdere handelingen. De in dit artikel vermelde schriftelijke opdracht aan den commandant der officierspatrouille kan ons maar weinig bekoren. Zij mist ten eenen- male die beslistheid en beperking, welke in de eerste plaats noodig is om de uitgifte ervan te rechtvaardigen. Kapitein van Aelst geeft het derde gedeelie van zijn artikel „Schieton- 1 ei ding" In het „Indisch Maandoverzicht" vestigt de schrijver er de aandacht op dat bij het grootste deel der Nederlanders in ons Indië het ontwapenings- gedoe in het vaderland weerzin wekt. Hij zegt:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 58