259
Behalve opstellen over „Arbeidsbemiddeling", „Een en ander over
eereschulden" en „Enkele gedachten over opvoeding van jonge officieren",
welk laatste vooral zeer lezenswaard is, al zegt Schr. zelf, dat hij wellicht
een open deur intrapt (wiens gedachten zijn waarlijk nieuw? Komt het
er doorgaans niet veeleer op aan, oude gedachten te juister tijd in den
juisten vorm voor te dragen?), treffen wij nog aan een beschouwing over
„Opleiding, oefening en beoordeeling'' van J. C. A. Bannink, vlot, met op
gewektheid en benijdenswaardig vertrouwen in de toekomst neergeschreven.
M. B.
7. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN.
De Militaire Spectator. Januari 1925. Kapitein der artillerie J. H. Carstens
somt in „De bereden wapens en de brochure: Dertig millioen bezuiniging"
zijne bezwaren op tegen het in die brochure gepropageerde stelsel. Wie
zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht en al hoewel we in het Ind.
leger waarschijnlijk voorloopig nog niet zullen komen te staan voor die uiter
ste bezuinigingsconsequenties, waaronder thans het leger in Nederland heeft
te lijden, zoo willen we toch een gedeelte uit het artikel van kapitein
Carstens aanhalen nl.
„Maar de onberedenen denkt S. dan wel te kunnen laten opleiden door
het jonge verlofskader. Wij kunnen hem deze illusie ontnemen. Immers
de ervaring van jaren heeft dit uitgemaakt. De leerlingen der school V. O.
B. A. ontvangen reeds sedert jaren hun eerste opleiding aldaar gedurende
8 maanden en komen dan als wachtmeester na theoretisch examen voor
kornet) bij den troep. Al die jaren is reeds gebleken, dat ze dan ten eenen-
male ongeschikt zijn voor de opleiding van kanonniers, al worden ze hier
bij wel gebruikt onder leiding van beroepskader. Dit ligt niet aan de op
leiding bij de school; deze is inderdaad zeer goed en op de practijk ge
richt. Evenmin is hiervan de oorzaak een onvoldoende hoog intellectueel
peil der leerlingen; men kan te dezen opzichte niet be er verlangen. Ook
al bleven de leerlingen eenige maanden langer aan de school, dan zouden
ze toch niet geschikt worden voor die opleiding van kanonniers, omdat
men nu eenmaal niet anders een goed onderwijzer kan worden dan door er
varing. Ditzelfde is toch reeds tientallen van jaren gebleken bij de jonge
beroepsofficieren en -onderofficieren. In de eerste plaats moet de onder
wijzer zelf de practijk goed kennen en daarna in het onderricht geven
ervaring hebben opgedaan.
Het laten mededoen aan de opleiding der kanonniers door het verlofs
kader zou voor de Bereden-Artillerie werkelijk geen nieuwigheid zijn, maar
dit moet geschieden onder voortdurende leiding en toezicht van beroeps
kader, waarvan het aantal, thans per Regiment Veld-Artillerie aanwezig,
reeds te klein is en waarvan eerder uitbreiding noodzakelijk is, dan dat
inkrimping zou zijn te veroorloven.
Men vergete echter niet, dat men in het algemeen verlofskader niet vormt
door recruten op te leiden, doch door het te oefenen in zijn oorlogsfunctie."
Te meer vestigen wij hier de aandacht op, omdat onze persoonlijke erva
ring met in Indië bij de artillerie opgeleid militiekader in dezelfde richting
wijst. Onderwijs is behalve een zaak van zelf weten, ook een zaak van
gezag uitoefenen. En juist dat laatste leert men niet aan militiekader ge
durende zijn eersten oefeningstijd, tenminste niet aan het overgroote deel
ervan. Terecht wijst de kapitein Carstens er op, dat dit bij beroepsofficie
ren en -onderofficieren in het algemeen ook duidelijk genoeg valt waar te
nemen.
De waarde van militie is dan ook in de allereerste en voornaam
ste plaats afhankelijk van die van het beroepskader dat met de opleiding
ervan wordt belast. Niet voor niets bestaat in Indië nog steeds het streven