individueele karaktereigenschappen van den nan. Wij moeten ons in dit opzicht bij het onderzoek tevreden stellen met den algemee- nen indruk, dien de man maakt en verder afgaan op hetgeen ons van zijn landaard bekend is. Met het oog op de voor militaire doel einden belangrijkste karaktereigenschappen en verschillen aan intellect zal een afbakening der landaarden en een verschil in waardeering steeds noodzakelijk blijven. De gedurende veTe jaren opgedane ondervindingen met de verschillende landaarden zijn juist en moet°n als grondprincipe gehandhaafd blijven. Pas na het eerste dienstverband zal men over meer gegevens kunnen beschikken omtrent 's mans karakteraanleg en zijn verdere waar deering hierop baseeren. De verscherpte keuring kan uiteraard slechts dan succes heb ben, indien het aanbod ruimer wordt, m. a. w. indien de werving meer oplevert. Wel is waar is in dit opzicht reeds veel moeite gedaan, maar de vraag is, of er niet meer hulp en medewerking verkregen kan worden van het B. B., aangezien een leger als een groot landsbelang is te beschouwen. 1) Zou de werving niet meer populair kunnen worden door ook de district- en kamponghoofden hiervoor te interesseeren, zoodat ook verderaf gelegen streken recruten leveren? Het keuren zou geen bezwaren opleveren. De verderaf gelegen districten zouden door een officier van gezond heid op bepaalde tijdstippen of zoodra zich een bepaald aantal personen heeft gemeld bezocht kunnen worden. Een ander voor deel zou hierin gelegen zijn, de keuringen doorloopend te doen plaats hebben (dus niet wegens overcompleet de werving te slui ten). Indien de keurende officieren van gezondheid telkens op de hoogte gesteld zijn dat er een overcompleet heerscht, zouden zij hun keuringen kunnen verscherpen en veel hoogere physisehe en psychische eischen kunnen stellen. Een andere belangrijke factor zou kunnen zijn het vergemakkelijken van het ontslag der minder bruikbare elementen, zoowel na als ook vóór afloop van het eerste verband. Dit geldt vooral voor de inheemsche landaarden, die een lage premie hebben genoten en weinig onkosten aan den lande hebben veroorzaakt. Het komt voor, dat de C. C. met moreel en intellektueel minderwaardige typen opgescheept blijft zitten, om reden het ontslag zoo bemoeilijkt is en de bevoegdheden der troe penofficieren in dit opzicht te beperkt zijn. De tegenwoordige gang- van zaken is deze, dat de korps-, comp.-, sectiecommandanten en instructeurs zich vele maanden lang met minderwaardige typen moeten bezighouden, ofschoon zij reeds na enkele maanden over tuigd zijn, dat er met deze menschen niets te bereiken valt. Men laat echter niets onbeproefd om er toch iets van terecht te brengen, Dit wordt terloops opgemerkt, ofschoon wij vermeenen dat in dit opzicht niet veel zal geschieden. Het leger wordt helaas te weinig ge waardeerd. 297

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 23