Messimy maakte al zeer spoedig plaats voor Millerand, den
vriend van Joffre en deze dacht natuurlijk allerminst er aan, om
Joffre ook maar in het minste te beperken.
In Frankrijk had men bij het uitbreken van den oorlog in 1914
den toestand, aat Joffre, na jaren lang de facto chef van het leger
te zijn geweest, nu directe bevelhebber daarvan was, doch onder
geschikt was aan den M. v. O., die opperste chef der legers bleef.
De bevoegdheden, welke deze als opperste chef in vredestijd
bezat, behield hij onverkort in oorlogstijd.
Dit stelsel, dat vroeger ook in Duitschland had gegolden, was
na de bekende twisten tusschen Moltke en von Roon in 1866 en
187071 terecht door de Duitsehers opgegeven, doch bleef in
Frankrijk gehandhaafd.
Zooals ook in Duitschland vroeger, gaf het tijdens den oorlog
in Frankrijk aanleiding tot ernstige conflicten.
Aanvankelijk werden deze voorkomen door de zelfbeperking van
Millerand, die van den stelregel uitging, dat Joffre volledige
vrijheid van handelen moest worden gelaten, en door den steun
van den minister-president, eerst Viviani, later Briand, die vol
vertrouwen in Joffre stelden en mede om redenen van politieken
aard hem wenschten te handhaven.
Aanvankelijk nam dan ook de Regeering bij alle rechtstreeksche
en zijdelingsche aanvallen op Joffre geheel zijn partij op, doch
later, naarmate de positie der Regeering verzwakte, gaf men de
oppositie tegenover Joffre meer toe en het hem ten slotte geheel
los.
Al spoedig na het uitbreken van den oorlog werd ernstige critiek
op de legerleiding uitgeoefend en werd Joffre op allerlei wijzen,
rechtstreeks en zijdelings, aangevallen. Deze aanvallen waren zoo
wel van militairen als van politieken aard
Deze laatste waren de ernstigste en zij waren het, welke ten
slotte Joffre ten val brachten. Door verschillende omstandigheden
had hij zich de hardnekkige vijandschap van vele parlementsleden,
voornamelijk van de linker partijen, op den hals gehaald, die hunne
politieke aanvallen steeds herhaalden, tot zij het succes hadden
bereikt, dat Joffre van het tooneel verdween.
De ongelukkige opening van den veldtocht in 1914 gaf al dade
lijk aanleiding tot critiek, die slechts ten deele teniet kon worden
geuaan door den Marne-slag. Men verweet hem, de verstijving
van den krijg niet te hebben voorkomen en begon te vragen of
hij wel de juiste man was, wien men de leiding kon toevertrouwen.
Toen nu de fronten verstarden en de krijg overging in den
loopgravenoorlog, bleek onmiddellijk, dat de Fransche legers on-
voldoenoe waren uitgerust voor dezen vorm van oorlogvoering.
Dit was het gevolg van de meening, welke in vredestijd had
postgevat, dat de oorlog noodzakelijk slechts van zeer korten
duur zou zijn, een meening, welke ook staatslieden huldigden,
277