nadat de Russische staatsman von Bloch de ontreddering had aangetoond, die het gevolg zou zijn van de massa-oorlogen, waarin het geheele volk werd betrokken. Hoewel dus ook de voorgaande regeeringen debet waren aan de onvoldoende uitrusting van de legers voor den loopgravenkrijg, werd het speciaal den generalis simus aangerekend, dezen krijg niet voldoende te hebben voor zien. Er werd geklaagd, dat Joffre in zijn verantwoordelijke positie in vredestijd den krijg onvoldoende had voorbereid. Voorts kreeg men spoedig de overtuiging, dat een oorlog van korten ciuur een illusie was en dat men zich moest voorbereiden op een langdurigen krijg. Dit had ten gevolge, dat de gebreken in de voorbereiding te sterker uitkwamen. Niet alleen, dat de voorraden onvoldoende bleken voor den loopgravenkrijg, en dat hier een verbruik plaats had, dat verre boven de verwachtingen uitging, maar zij waren bovendien bere kend voor een korten oorlog. En er waren geen maatregelen voor bereid voor het snel opvoeren van de productie der fabrieken ten behoeve van het leger. Integendeel waren juist de legerwerkplaatsen bij het uitbreken van den oorlog ten deele ontvolkt, ten einde de sterkte van het veldleger te kunnen opvoeren, overeenkomstig het denkbeeld dat de krijg al zeer spoedig geëindigd zou zijn. Daardoor nam de productie af, terwijl zij juist moest toenemen; en de mobilisatie van den civielen arbeid was nog niet voldoende geregeld. De voornaamste grief tegen Joffre was wel, dat hij tegen de bij de wet ingestelde z. g. legercommissiën uit Kamer en Senaat zoo weinig toeschietelijk was, steeds eischte met hare komst in kennis te worden gesteld, haar niet toestond zonder zijn uitdruk kelijke toestemming bij de verschillende onderdeelen onderzoeken naar de toestanden in te stellen. Ook in dit opzicht stond Millerand aan Joffre's zijde, zich daar bij beroepende op den nationalen plicht, om niets te doen, wat het gezag van den opperbevelhebber ook maar eenigszins zou kunnen benadeelen, omdat zulks van zelf het vertrouwen van het leger in zijne leiding zou schaden, en daarmede dan de moreele kracht van dat leger; voorts zich beroepende op de noodzakelijk heid om den opperbevelhebber ten opzichte van het leger alge- heele vrijheid van handelen te laten. Deze conimissiën waren door het Parlement reeds in vredestijd ingesteld voor de verschillende staatsdiensten zooals voor posterijen, landbouw, marine, leger, enz. Hare taak beperkte zich dan evenwel tot het bespreken van en het geven van een advies over wetsontwerpen en voorstellen welke haar ter beoordeeling werden voorgelegd. Na het uitbreken van den oorlog, toen door den overgang tot den loopgravenoorlog een betrekkelijk rustige binnenlandsche atmosfeer was ontstaan, meende de Legercom- 278

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 4