missie te kunnen opmerken, dat de staat van oorlog hare bevoegdheden en plichten uitbreidde, omdat de commissies door het Parlement waren benoemd en het Parlement het recht van interpellatie bezat. Daarom meende de Legercommissie, dat zij het recht van onderzoek en controle bezat. Waar echter in vredestijd zij geen recht van initiatief bezat, was het duidelijk, dat zonder een nieuw besluit van het Parlement zij dat recht nu ook niet kon bezitten en haar taak beperkt bleef tot de haar ter beoordeeling voorgelegde gevallen. Dat de door de Kamer benoemde commissie, onder voorzit terschap van den gen. Pédoya aan wiens werk ,,La Commission de l'armée pendant la grande guerre" het omtrent de werkzaam heden der Commissie vermelde hoofdzakelijk is ontleend zelf nu niet zoo overtuigd was van haar bovengenoemd recht, blijkt wel uit den brief, welken zij 12 Jan. 1915 aan den M. v. O. schreef en waarin als motief voor het reclameeren van dat recht o. m. wordt vermeld, dat zij, hare plichten en verantwoordelijkheid overwegende, tot de slotsom was gekomen, dat zij onder de hui dige omstandigheden ingelicht diende te worden over de maatre gelen betreffende de nationale verdediging, welke de uitvoerende macht dacht te nemen. „De même que la Commission du budget a un droit d'examiner et de controle sur les questions d'ordre financier, de même la Commission de l'armée doit avoir un droit d'examen et de controle sur les questions d'ordre militaire, Het is dus ook volgens de commissie geen vastgelegd recht, doch slechts een bevoegdheid, welke volgens haar uit den oorlogs toestand voortvloeide. Zij beloofde dan ook de documenten, welke naar de meening van den minister geheim dienden te blijven, niet te zullen publiceeren, een belofte, welke overbodig kan worden genoemd indien zij inderdaad het door haar gereclameerde recht Terecht noemde de M. v. O., Millerand, bij een der zittingen der Commissie van de Kamer, hare eischen pretentiën, niet een door een uitspraak van de kamer vastgesteld recht. Het was hier ook zuiver een poging tot usurpatie van macht, voortvloeiende uit bemoeizucht. Evenwel achtte de M. v. O. het beter geen openlijk conflict uit te lokken. Voor zoover het de „zone de l'intérieur" betrof, waar de fabrieken waren, welke voor het leger werkten en waar de minister alleen zeggenschap had, had hij geen bezwaar tegen der gelijk onderzoek en controle, onder voorwaarde echter, dat de commissieleden van te voren hun bezoek aan de hoofden der fabrieken, arsenalen, enz. aankondigden. Wat de „zone des armées" betrof, hier had volgens den minister alleen de opper bevelhebber zeggenschap, zoodat hij niet over de mogelijkheid van onderzoek en controle in die zone kon beslissen. De commissie weigerde de restrictie voor de bezoeken aan te 279 Y) 0Zclt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 5