341 stabiliteit in de bochten enz.; de tactische eischen voor het gebruik in het algemeen en die in Nederland in het bijzonder. In Nederland werden tijdens den oorlog 15 c.M. Hw.lange kanonnen van 15 cM. en ook 7,5 cM. geschut op spoorwagens gemonteerd. Wellicht is er bij onze defensie ook wel nut te trekken van dergelijke improvisatiën. Wij denken daarbij o. a. aan het zeer gunstige spoorwegnet rondom de haven van Priok en aan Tjilatjap. Voor Nederland komt schrijver tot de conclusie dat een spoorwegvuur- mond van 35,5 L/50 het meest'geschikte type is voor de kustverdediging. De aandacht trekt voorts het zeer doorzichtige artikel: „Droomen van Sebastiaan" van den luitenant der artillerie J. H. van Swinden Koopmans, waarin de militaire toestanden in „Rapidolië" scherp worden gehekeld. De censuur op de militaire vaktijdschriften in Nederland is blijkbaar of afwezig of zeer zacht. Overigens bestaat er in den inhoud van het artikel voor „Rapidolische" autoriteiten meer dan voldoende aanleiding om ernstig na te gaan of de geschetste misstanden inderdaad bestaan en zoo ja, er zoo spoedig mogelijk een eind aan te maken. „Pioniers in oorlogstijd" van den Luitenant der genie Lohmeijer heeft ten doel om de aandacht te vestigen op de te geringe sterkte der pioniers bij de Nederlandsche Divisie, waarbij als ideaal indeeling die van 6 compag nieën pioniers per divisie wordt genoemd (zooals in het Amerikaansche leger tijdens den wereldoorlog). Te veel wordt o. i. hierbij weer gedacht aan den stellingoorlog, alhoewel in den bewegingsoorlog vooral het onderhoud der wegen veel pionierwerk zal vereischen. Van het verschuiven van pio nierwerkzaamheden van de eigenlijke pioniers naar de infanterie verwacht schrijver niet veel. Luitenant-adjudant der cavalerie J.E. Feenstra geeft een beschouwing over „Het nieuwe Engelsche Cavalerie-voorschrift 1924." De organisatie van het Engelsche regiment Cavalerie is als volgt: Staf (Headquarters), waaraan toegevoegd de z. g. n. Headquarterwing bestaande uit: Groep No. 1samengesteld uit seiners, officiersoppassers, bereden or donnansen en paardenhouders. Groep No. 2: mitrailleureskadron (in vredestijd een half mitrailleur eskadron), bestaande uit 4 pelotons ieder a 2 mitrailleurs (zware). Groep No. 3: administratief personeel, behoorende tot den staf van het regiment. Groep No. 4: Regimentstrein en 2 Hotchkissmitrailleurs, speciaal be stemd voor luchtafweer. 3 Eskadrons. Het Regiment wordt gecommandeerd door een luitenant kolonel, waaraan toegevoegd een ritmeester „second in command". Een eskadron bestaat uit den Staf en 4 pelotons. Het eskadron wordt gecommandeerd door een majoor of ritmeester waar aan toegevoegd een ritmeester „second in command". Het peloton bestaat uit: 3 secties en een mitrailleurgroep (3 man en 4 paarden met één mitrailleur Hotchkiss). De sectie bestaat uit: 1 Ct. en 3 tot 7 man. „Losse aanteekeningen omtrent en naar aanleiding van de groote na jaarsoefeningen in 1924" geven „Attilla" gelegenheid tot een scherpe critiek op deze oefeningen der Lichte Brigade. „Gegevens vreemde legers" geven het XVle vervolg van het Hoofd stuk: Zwitserland en het le deel van het Hoofdstuk: Oostenrijk. Daar bestaan nog steeds gemengde brigades, samengesteld uit: 2 regimenten infanterie met toiaal 7 bataljons (waaronder 1 bataljon wielrijders); de infanteriebat. elk a 3 comp. en 1 mitr. comp; 1 eskadron cavalerie, waarbij 1 wielrijder-mitrailleur-sectie; 1 afdeeling artillerie van 4 batterijen (2 kanon-bt., 1 houw, bt. en 1 bommenwerper bt); 1 pionierbataljon a 2 comp., 1 sectie bruggetrein en 1 sectie zoeklichten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 67