Ofschoon ik trachtte het grappig te doen voorkomen, scheen
hij dit niet ten volle te waardeeren, want het eenige antwoord
was het maken van een kruisteeken, ten bewijze dat hij meer voor
een noodlandigsterrein voelde, waarmede ik volkomen instemde,
maar wat voorloopig een onbereikbaar iets was.
Onder deze bedrijven door meende ik den Hoek van Krawang
onder mij te herkennen, hetgeen juist bleek, daar in de verte zeer
flauw de omtrekken van schepen en de pieren van de haven van
Tandjong Priok zich begonnen af te teekenen.
De hoop herleefde weer bij mij het vliegtuig ergens behoorlijk
aan den grond te kunnen zetten.
Als eerste plaats bestemde ik een grond nabij het marinevlieg
kamp. Hierboven komende bleek mij mijn benzinevoorraad nog
voldoende om te trachten het oude landingsterrein bij Antjol te
kunnen halen. Waar dit terrein mij ook niet aanstond door het
aanwezig zijn van een grobak midden op het terrein en een vijftal
karbouwen die er rondliepen, besloot ik een poging te doen vóór
het invallen der duisternis Tjililitan te bereiken, hetgeen mij lukte;
om 6.25 n. m. zette ik de H 125 heelhuids aan den grond.
II. Rapport van een vlucht door den Kapitein-vliegenieur W,
Leendertz ondernomen van Solo naar Bandoeng.
Op 27 Juni 1924 (dus midden in den drogen moesson) begaf
ik mij per vliegtuig om 9 v. m. van Solo naar Bandoeng, met als
bestemming het landingsterrein te Soekamiskin. Als passagier
tevens waarnemer werd ik vergezeld door den Kapitein Ohlhardt,
Jiet Hoofd van den Fotolechnischen Dienst der Luchtvaartaf-
deeling.
Gedurende den tocht betrok het weer meer en meer, zoodat
ik, bij het noodlandingsterrein Tjidahoe, ten Oosten van den Tjere-
mai gelegen, gekomen, besloot op het kompas over de bergen en
onder de wolken door, naar de hoogvlakte van Bandoeng te
vliegen.
Het weer werd steeds slechter, zoodat ik geen zon meer ziende,
over vreemd terrein en nu door openingen in de wolken vliegende,
geheel op mijn kompas inoest vertrouwen.
Na zekeren tijd vliegen meende ik dat het vliegtuig zich boven
bekend terrein moest bevinden en daalde ik ten einde het terrein
beter in beschouwing te kunnen nemen; het terrein onder mij bleek
mij geheel en al onbekend.
Weer in spiralen naar boven vliegende, bemerkte ik dat de
kompasroos niet meer draaide en kwam ik tot de overtuiging, dat
het kompas gedurende de vlucht was defect geraakt.
Ik deelde een en ander aan mijn passagier mede en vroeg hem
op zijn kompas de koers te willen aangeven; tot mijn groote teleur
stelling antwoordde hij mij geen kompas ter beschikking te heb-
376