naar Andir te begeven, om van daar een passagier over te vliegen naar Pameungpeuk, het eenige aan de Zuidkust der Preanger gelegen noodlandingsterrein. Om 7.35 v. m. startte ik van Soekamiskin, in ballast, en om 7.50 v. m. met genoemden passagier van Andir. Luitenant Nab, die een gelijksoortige opdracht had, was reeds eenige minuten voor mij gestart, doch aangezien het weer nevelig was en de v/olken, los verspreid, tot op 200 M. boven het veld hingen, had ik hem spoedig uit het oog verloren. Ten Zuiden van Bandoeng de hoogte nemende, die voor het overtrekken der tusschengebergten noodig is, meende ik te mer ken, dat de route over Pengalengan minder dicht was met wolken, dan de andere over Garoet. Ik koos dus de eerste en vloog, op het kompas mijn weg zoekende, tusschen de wolken op een hoogte van 9000 voet (boven zee) over Pengalengan, tusschen de toppen van den Malabar en den Goenoeng Tiloe door, die zelf onzichtbaar waren, doch hun plaats lieten gissen door de hooge wolkkolom men er boven. Even na het passeeren van het 1500 M. hooge zadel tusschen genoemde bergen, gingen de losse wolken over in een egaal wol kendek, waardoorheen niets van de daaronder liggende bergruggen was te zien. Aangezien deze wolken op de bergen zelf hingen, was ik wel genoodzaakt er over heen te vliegen. Na ongeveer een uur vliegens moest ik mij volgens mijne be rekening boven Pameungpeuk bevinden. Er was echter geen opening onder mij te bekennen, en vreezende dat de mist tot op de zee zou hangen, zoodat het doorsteken van de wolken te gevaarlijk was, vloog ik door in de hoop ergens eene opening te ontdekken, waardoorheen ik dalen kon. Na eenig zoeken vond ik een kleine opening, waardoor ik de zee zag; uit de kleur van het water meende ik te kunnen opmaken, dat ik niet ver van de kust verwijderd was en dat tevens de wolken niet tot op het water hingen. De opening was klein, zoodat ik om vrij te blijven van de wolken, in een scherpe, slippende linkerbocht begon te dalen. Na zoo tot op 3Ö0 voet gedaald te zijn, hield de bewolking op en zag ik de kust ongeveer 1 K.M. van mij af, en even Oostelijk de Baai van Tjilaoet-eureun, met het landingsterrein Pameung peuk, waar ik om ruim 9 v.m. landde. Na ballast ingeladen te hebben, aangezien mijn passagier moest achterblijven voor het inrichten van het schietbivak, bleef ik wachten tot Luitenant Nab zou komen. Hij kwam echter niet. Na terugkomst vernam ik, dat hij de Oostelijke route over Garoet had willen nemen, doch door de zware bewolking tusschen de bergen zijn doel onmogelijk had kunnen bereiken. Tegen 11.30 v.m. oordeelde ik het niet verstandig om langer tc blijven wachten, aangezien de bewolking dreigender werd en het in de nabijheid reeds hier en daar begon te regenen. Ik startte 378

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 36