Te 7.40 v. m. werd gestart van Andir. Reeds op den heenweg
naar Kalidjati was vrij veel bewolking, die gaandeweg toenam en
het orienteeren zeer belemmerde. Boven Kalidjati hingen de wolken
tot op 200 M. boven het veld.
Te 10-40 v. m. werd ondanks de zware bewolking en den regen
de terugtocht aanvaard, en getracht achtereenvolgens en op ver
schillende hoogten te passeeren via Tjiater, daarna via Soemedang
en ten slotte via Poerwakarta. Echter zonder succes; alles zat
zooals wij dat noemen „hardstikken dicht". Er werd weder te
Kalidjati geland na 50 minuten zwerven in de lucht.
Ik besloot toen eenige uren te wachten, en het daarna nog eens
te probeeren. Inderdaad gelukte het om 2.15 n. m. om laag vlie
gende, op 25 M. boven het terrein, den Westelijken uitlooper van
den Boerangrang te passeeren onder de wolken door.
Te 2.50 n. m. werd geland op Andir.
VI. Rapport van een escadrillevlucht onder leiding van den len
Luitenant Kengen van Andir naar Krawang en terug.
Den 26 Februari 1925 werd onder mijne leiding te 8.35 v. m.
met 5 De Havilland 9's een escadrille-oefentocht gemaakt, gecom
bineerd met eene oefening van de waarnemers. De route zou wezen
van Bandoeng naar Tangerang in rechte lijn, dus in W. N. W.
richting.
Boven de hoogvlakte was vrij veel bewolking, echter niet lager
dan 2000 voet; meer Westelijk nam de bewolking aanzienlijk toe,
vooral op de bergketen, waarop de Goenoeng Sanggaboeana ligt,
richting N.-Z. tusschen Tjiandjoer en Poerwakarta.
Onder de wolken over de bergen heen vliegen was uitgesloten,
dus moesten wij boven de wolken vliegen, in de hoop dat voorbij
dezen bergrug in de laagvlakte de bewolking minder zou wezen.
Geleidelijk aan stegen wij dus naar 7000 voet, waar wij voldoende
ruimte vonden tusschen de wolkenbanken, om zigzaggende in
W. N. W. richting te vliegen.
Ten slotte hadden wij alle zicht verloren; onder ons, en opzij
waren slechts groots wolkenmassa's en bleef slechts een nauwe
bochtige vaargeul in front over voor de escadrille. Er werd door
mij slechts koers gehouden op het kompas.
Toen wij naar mijn schatting goed en wel den G. Sanggaboeana
(1300 M.) waren gepasseerd en het zicht steeds slechter werd
door de zich aansluitende wolken, veranderde ik den koers in Noor
delijke richting. Ongeveer 10 K. M. meer Noord vonden wij een
gat in de wolkenmassa, waardoor land was te zien.
Met motor af, steil spiralende en slippende gingen wij met een
100-mijlsvaartje nierdoor naar beneden, van 7000 voet naar 1000
voet; de wolken hingen in de vlakte n. 1. op 1000 voet, en het
381