meer als middel ter veraangenaming van het leven in de loop graven. Uit den aard der zaak konden derg. opdrachten ook slechts in den langdurigen stellingoorlog gegeven worden; tijdens den bewegingsoorlog was daar geen gelegenheid voor en deed trouwens de behoefte eraan zich niet zoo gevoelen. ad I. a. Een algemeen bekend voorbeeld is het gebruik van sterk stroom voor zoeklichtinstallaties. Men heeft twee soorten elec- trische zoeklichten (e. zin.); n. 1. Ie. die, waarbij een electr. lichtboog als lichtbron wordt ge bruikt en 2e. die, waarbij als lichtbron een gloeilamp wordt benut. Bij de eerste soorten worden in den stroomkring 2 koolstaven geschakeld, waartusschen onder bepaalde omstandigheden een lichtboog kan ontstaan. Deze lichtboog is niets anders dan de geleidende verbinding tusschen de beide koolstaven en wordt ge vormd door vervluchtigde kooldeeltjes. De bij deze vervluchtiging ontstane kooldampen hebben plaatselijk een zoo hooge tempera tuur, dat daardoor een zeer krachtig lichteffect wordt verkregen. Na een zekeren brandtijd verandert de vorm der beide koolspitsen; deze vorm is afhankelijk van de gebruikte stroomsoort. Wordt gelijkstroom gebruikt, dan vertoont één der koolstaven (de positieve staaf) aan de spits een kratervornrige uitholling. Deze krater heeft een temperatuur van 3000 a 4000°C en geeft ongeveer 85 van het totale licht. De negatieve koolstaf (dus verbonden aan de negatieve klem van den stroombron) geeft slechts 10 van het totale licht bij een temp. van ongeveer 2200°C. Wordt daarentegen wisselstroom toegepast, waarbij de richting van den stroom dus een bepaald aantal malen in de sec. van richting wisselt, dan branden de koolspitsen gelijkmatig af; een kratervorming, zooals bij gebruik van gelijkstroom het geval is, ontstaat hier niet en dus heeft men niet dat lichtrendement, zoo als in het eerste geval. Vandaar dat men bij e.zln. steeds gelijk stroom toepast. De lichtsterkte neemt toe met de stroomsterkte, niet evenredig maar in meerdere mate. Een maat voor de lichtsterkte is het product van stroomsterkte en de doorsnede in mm2. Hoe grooter de stroomsterkte per qmm 2) der doorsnede van de kool, hoe grooter de capaciteit van het zoeklicht is. De gebezigde spanning hangt af van de beschikbare dynamo, doch moet minstens 30 V. zijn. Ten einde van het licht, dat door den krater wordt uitgestraald, een zoo groot mogelijk profijt te kunnen trekken, moet dit licht in een bepaalde richting worden geconcentreerd, hetgeen men Quadraat mm. 384

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 42