395 De Miilitaire Spectator. Maart 1925. Eerste luitenant H. Y. Groenewegen publiceert een opstel over „Een nieuwe koers in militaire geest, encadreering, opleiding, bezuiniging en promotie". Hierin wordt het Nederlandsche officierskorps een verkapten Pruisischen geest vóór en gebrek aan geest na den oorlog verweten, waaraan de impopulariteit van het leger in Nederland geweien wordt! Ook klaagt schrijver over de weinige waardeering voor opleidingscapaciteiten en zou o.a. het volgende aamevelen: „Het beroepspersoneel zal echter noodwendig gesplitst moeten worden in een gedeelte, dat paedagogisch geschoold, in de opleidings- en op voedingstaak zijn levenswerk kan vinden en dus ook daarin naar capaciteit èn ouderdom (ervaring) zich kan opwerken, en een gedeelte, dat door voortdurende krijgsstudie, detacheering en specialisatie, zich voorbereidt voor en zich geroepen voelt tot de hoogere aanvoerderswerkzaamheden en den stafdienst. Dan wordt voorkomen, dat men, om promotie te maken, vaak met tegenzin naar de Hoogere Krijgsschool gaat; dat zonder die toch ook promotie gemaakt kan worden; dat men zich niet vergeeisch specialiseert of zich inwerkt in een bepaalde werkkring; dat het opleidings- en opvoe dingswerk lijdt onder de bestudeering der steeds moeilijker wordende oorlogsvoeringsproblemen. Waarlijk, de opleiding van den recruut stelt méér eischen aan didak- tiek, enz dan aan tactiek en strategie. In dit stelsel zouden dan de opleiders van kader en officieren een tus- schen- of overgangsgroep vormen, die geleidelijk var: kaderopleider, via tactische èn paedagogische opleider der verlofsofficieren, als meer ge specialiseerde leeraren der beroepsofficieren (ook in de voortgezette opleiding) ten slotte hun werkkring aan de hoogste opleidingsinrichting kunnen beëindigen. Wordt dan in ieder dezer groepen, die uiteraard te zamen wellicht minder sterk zullen zijn, dan het "tegenwoordig aantal be roepsofficieren, de promotie afzonderlijk geregeld, dan zal ook hier met een geheel verouderd stelsel gebroken kunnen worden, en meer door strooming zonder de continuïteit der werkzaamheden te verbreken en méér vooruitzichten worden verkregen." en tenslotte zegt hij „Maar vooreerst en voorloopig moeten de veranderingen zich bepalen tot drie hoofdgroepen en wel: le. de werkzaamheid in het algemeen, waain men „de juiste man op de juiste plaats" moet krijgen en welker continuïteit meer verzekerd moet zijn; 2e. de prikkel tot verdere studie in vrij gekozen richting, die alleen mogelijk is, wanneer in die studie richting ook latere werkzaamheid gewaarborgd is ei 3e. een promotie naar bekwaamheid en ervaring, die zonder direkt tot examens te komen, toch alleen mogelijk is indien niet iedereen het heele gebied der militaire wetenschappen moet beheerschen, maar indien dit gebied wordt gesplitst in le. recrutenopleiding (specialistenopleiding) en kader- en officiersvor ming (ook voortgezette) en 2e. hoogere oorlogsaanvoering en stafdienst, met naast deze hoofdgroepen nog de kleinere van administratie en af zonderlijke technische diensten. Eerst dan wordt de promotie kleiner, de doorstrooming grooter, de geest verjongd, de hoogere aanvoering, de opleiding en daarmede de opvoedende taak van het leger, verzekerd. En dat is eisch van dezen tijd". Kapitein F. Beets behandelt; „Een vraagstuk betreffende zware mi trailleurs". Hierin bepleit hij het invoeren per regiment van een eenheid zware mitrailleurs op (motor-) rijwielen in het bijzonder voor luchtafweer. Deze eenheid moet volgens hem bestaan uit 4 secties a 2 mitrailleurs van een kaliber zwaarder dan 6,5 m.M. Luitenant van Swinden Koopmans vervolgt zijn „Droomen van Sebas-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 53