396 tiaan" waarin Sebastiaan zich o, m. verheugt zich in het vrije Nederland vrij te mogen uiten. Kapitein der infanterie F. E. Jochim van Nootdorp betoogt in „Verde digende stellingen'' dat, in tegenstelling met hetgeen in de voorschriften is te vinden, voor Nederlandsche omstandigheden het beste is a. geen afstanden tusschen de verschillende strooken; b. de stelling over hare geheele diepte en breedte bezaaien met kleine steunpunten c. geen voorposten, slechts goed bewapende (mitr. en licht geschut), lichte troepen vooruit; d. geen loopgraven. Over „Efficiency en Psychotechniek in het leger" geeft kapitein der Infanterie A. de Vries een artikel. Voorts treffen we aan het vervolg van „Losse aanteekeningen omtrent en naar aarleiding van de groote najaarsoefeningen 1924" door Attilla. Het Vllle vervolg van de gegevens voor het Duitsche leger verschijnt in de „Gegevens vreemde legers". Uit de daarbij behoorende Bijlage 1 zien we dat aan het „Reichswehr- ministerium" in totaal 181 officieren w. o. 2 luitenants zijn verbonden! Nagenoeg 2/3 van het Duitsche beroepsleger blijkt uit kader te bestaan! Cavaleristisch tijdschrift. Maart 1925. Hierin komt een artikel voor over „L'chte troepen der divisiegroep bij flankbedreiging" door W. Hierin viel ons o.a. het volgende op: „Als vaststaande mag nu toch wel aangenomen worden, dat van verken ningen van cavalerie en wielrijders slechts verwacht mag worden, dat zij in hoofdzaak alleen het contact in voorste lijn kunnen bepalen, m.a.w welke lijn de voorste afdeelingen hebben bereikt; het nagaan van de sterkte is vrijwel onmogelijk." Voorts „Het verdrijven van de 9e Russische cavaleriedivisie uit Zalozce op 11 Augustus 1924" door Feldmarschalleutrant Berndt. Een eigenaardig artikel „Achterwaarts" door Aug. D. vormt het rijkunstig deel van dit nummer. Eenigszins droevig doet de oproep tot een begrafenismaal voor de K. M- A. vereeniging „Kilacadmon" aan Weer een stukje traditie en historie dat valt voor den geest van den tijd! Orgaan der Vereeniging voor de beoefening van de Krijgswetenschap. In de bijeenkomst van 5 Maart 1925 dier vereeniging werd door den ka pitein S. J.C. Oly een voordracht gehouden over „De lnfanteriebewapening Hierin werden door hem de volgende stellingen uitgewerkt en verdedigd: 1. De lnfanteriebewapening moet het mogelijk maken, dat de eenheden van het Hoofdwapen in staat zijn, het evenwicht 1e handhaven tegenover de eenheden van het Hoofdwapen van den tegenstander. 2. Hiertoe is noodig, een ver-gaande selectie in wapengebruik en zijn een, in soort en aantal beperkte, hoeveelheid wapenen bij de infanterie in te deeien. 3. De Nederlandsche Infanteriewapenen kunnen ieder voor zich de vergelijking met alle buitenlandsche soortgenooten met glans doorstaan; enkele wapensoorten en munitiesoorten ontbreken echter. 4. Het ontbreken van enkele wapen- en munitiesoorten, gevoegd bij het gering aantal van sommige wapenen, maakt dat de lnfanteriebewapening als geheel niet aaneensluitend is. Reden waarom het Nederlandsche gebruik dient af te wijken, van dat in het buitenland. 5. Als gevolg van het gestelde onder 4 zal, meer dan in het buitenland, de onder 2 genoemde selectie in Nederland moeten worden doorgevoerd. 6. Het brengen tot eenheid, op een groot kaliber, der zware mitrail leursoorten, is een -ook financieel bereikbare verbetering; hierdoor is een groot gedeelte der bezwaren, welke het niet aaneensluitend zijn onzer bewapening met zich brengt, uit den weg te ruimen. Voor de Nederlandsche infanterie stelde hij het volgende bewapenings verlanglijstje op

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 54