Aug. het offensief tegen de Bulgaren aan te nemen. Evenwel bleef Sarrail te Saloniki en openden de Roemenen hun veldtocht tegen Zevenburgen op 28 Aug. zonder den hun uitdrukkelijk toegezegden steun. De Roemeensche regeering diende hierover ernstige klachten in bij die der overige verbondenen. Daarentegen leed Sarrail wel eenige échecs, o. a. het verlies van Fiorina. Daarbij kwam, dat van de Britsche en andere regeeringen ook klachten werden ontvangen, dat Sarrail zich te veel op politiek terrein bewoog en daar een politiek voerde, welke tegen die van die mogendheden indruischte. Een en ander was oorzaak van ontstemming en ontevredenheid bij de Fransche regeering tegen Sarrail. In den ministerraad van 27 of 28 Aug. werd het gedrag van Sarrail ter sprake gebracht, evenwel door Lacaze, den M. v. Mar., wien algemeen weinig liefde voor de Republiek en hare instellingen werd toegeschreven. Pain- levé, die het voor Sarrail opnam, beweerde dan ook, dat de aan vallen tegen den tot de linksche partijen behoorenden generaal een politieken ondergrond hadden. Ook Doumergue was van deze meening. Besloten werd nu een nauwkeurig onderzoek naar Sarrail's handelingen in te stellen en daartoe ook Joffre te hooren. 30 Aug. bracht nu Joffre in den Oppersten Verdedigingsraad zijne klachten tegen Sarrail voor, op verzoek van Painlevé. Zij behelsden o. m. onvoldoende bezetting van Fiorina, waardoor dit voor de Geal lieerden verloren ging; het niet opvolgen van de pertinente order om op 10 Aug. aan te vallen; de gewoonte om nimmer te gehoor zamen zonder tegenspraak; onaangename misverstanden en wrijvingen met de overige verbondenen; voortdurende klachten, waarbij het zeer moeilijk was waarheid en overdrijving te onder kennen. Wel wilde Joffre hem nog niet dadelijk vervangen, maar hij stelde voor Castelnau naar Saloniki te zenden, tegenover wien Sarrail zich had te verantwoorden. Aangezien deze verdedigingsraad slechts een consultatief lichaam was, kon geen besluit worden genomen, en werd besloten de quaestie in den ministerraad te behandelen. Hier verzette zich Painlevé tegen de zending van Castelnau, maar om een heel eigen aardig motief. Wel verdacht hij Castelnau niet van partijdigheid, maar men moest er rekening mede houden, dat deze inderdaad een ongunstig rapport kon uitbrengen, en dit zou de gemoe deren der republikeinen ten zeerste ontroeren. Wilde men dus een inspecteur zenden, dan moest dit een ander zijn dan Castelnau. De overige linksche ministers steunden Painlevé. Briand maakte voorloopig een eind aan de quaestie door te verklaren, dat hij zeker verwachtte, dat Sarrail zeer spoedig het offensief zou aan nemen en het daarom thans niet het juiste oogenblik zou zijn om hem ter verantwoording te roepen. Briand had echter andere overwegingen, welke hem er toe 348

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 6