gen stond ieder der stationscommandanten in directe telefoni sche verbinding met het technisch hoofdkantoor te Chambley. De telefoonverbindingen waren alle als dubbelleidingen uitge voerd. De gebezigde toestellen waren oudmodel telefonen van den Duitschen Rijkstelefoondienst en voorzien van normale bliksem afleiders. De hindernissen. Deze vormden geen samenhangend geheel, doch bestonden uit op zichzelf staande stukken van 300 tot 400 M. lengte met 1,8 M. onderlinge tusschenruimten. Deze verdeeling, welke zooveel mo gelijk was aangepast aan de troepenindeeling, had het voordeel, dat, indien door de een of andere oorzaak één der hindernissen spanningloos zou zijn, ook niet de andere hindernissen stroom loos zouden worden. Ieder van deze hindernissen (300 tot 400 M. lang) werd door afzonderlijke kabels uit het schakelstation gevoed. Een bepaald aantal dergelijke hindernissen (ong. 3 of 4) res sorteerde onder één schakelstation, welks commandant ze dus naar behoefte kon in- of uitschakelen. Dit in- en uitschakelen geschiedde met behulp van kleine éénfase-olieschakelaars. De kabels, welke den stroom (1500 V.) naar de verschillende hindernissen voerden, waren met vleugelklemmen in het midden van die draadversperring bevestigd en wel aan de van den vijand afgekeerde zijde en op de minst in het oog vallende plaatsen. De klemmen waren z. m. in kleine houten kastjes ondergebracht. Teneinde te voorkomen, dat bij vernieling van bovengenoemde toevoerkabels de hindernissen direct stroomloos werden, waren zij door kabels aan elkaar verbonden. Deze verbindingskabels liepen over schakelaars, welke in de voorste loopgraven waren opgesteld. Aangezien deze schakelaars als regel ingeschakeld waren, werd ie der hindernisgedeelte zoowel uit het midden gevoed (door de boven genoemde toevoerkabels) als van links en rechts (door de ver bindingskabels), dus van 3 zijden. Werd dus b. v. een toevoer kabel vernield, dan werd het daaraan verbonden hindernisgedeelte niet stroomloos, daar het nog door een verbindingskabel werd gevoed. Doorgaans werden slechts de hindernissen, ressorteerende onder één schakelhuisje, op deze manier met elkaar verbonden, zoodat groepen van hindernissen ontstonden. In noodgevallen konden zulke hindernisgroepen eveneens met eikaar verbonden worden. In de praktijk heeft deze methode zeer goed voldaan. Voor de eigenlijke electrische hindernis lag overal aan 's vij- ands zijde een ongeladen (een z. g. „gewone") hindernis. Het doel van deze „gewone" hindernissen was het bemoeilijken van een eventueele poging van den vijand om de electrische versper ringen te aarden, d. i. spanningloos en dus ongevaarlijk te maken. De onderlinge afstand der beide hindernissen was zoo groot, dat bij beschieting geen weggeslingerde draden der gewone 434

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 26