6 De regelen omtrent het toe- 6. De regelen omtrent het toe-
kennen van pensioenen en ga- kennen van pensioenen en
gementen worden b ij a 1 g e- gagementen worden b ij o r-
meene verordening donnantie gesteld,
gesteld.
Ten aanzien van de opperofficieren blijft de bestaande toestand
alzoo bestendigd. Zij worden benoemd, bevorderd en ontslagen
door den Koning, volgens regelen, bij Koninklijk besluit te stellen.
De benoeming tot officier, welke tot nu toe als regel ge
schiedde door den Koning, zal in de naaste toekomst plaats heb
ben uitsluitend door den Gouverneur-Generaal.
De regeling van de bevordering en het ontslag in de ran
gen beneden dien van opperofficier, thans vervat in een algemeenen
maatregel van bestuur, „den hoeksteen van de rechtspositie van
den officier" (het Koninklijk besluit van 8 September 1910, S.
278), gaat over naar het terrein der ordonnantie.
Hetzelfde is het geval en dit geldt ook voor opperofficie
ren met de regeling der pensioenen en gagementen.
Over nagenoeg de geheele linie valt dus een verlaging te con-
stateeren van de autoriteit, die in deze regelgevend optreedt.
En waar deze autoriteit dezelfde is als die, waaraan de Grond
wet de regeling van de inwendige aangelegenheden van Neder-
landsch-Indië overlaat, is hiermede de positie van den officier
nadrukkelijk van een Rijkspositie geworden wij mogen wel
zeggen gedaald tot een zuiver koloniale positie. Wij wagen
het te betwijfelen of hiermede een stap in de goede richting is
gedaan.
De stap bevreemdt te meer, waar, gelijk wij later zullen zien,
art. 54 van de wet op de St. Inr. aan de Kroon voorbehoudt de
regeling van a 1 hetgeen de verdediging van het grondgebied van
Nederlandsch-Indië 'betreft, al kan dan de uitvoering van
terzake bij algemeenen maatregel van bestuur getroffen regelingen
ook worden overgelaten aan ordonnantie of regeeringsverordening.
Uitgesloten is het niet, dat de in lid 3, 4 en 5 van art. 42 R. R.
aangebrachte veranderingen min of meer een uitvloeisel zijn van
de wijziging, die men wenschte aan te brengen en ook aange
bracht heeftin lid 6. De betrekkelijke paragraaf van de Memorie
van Toelichting bepaalt zich tot algemeenheden. Constateeren wij
hier slechts, dat het feit der vervanging in dit lid van de woorden
„algemeene verordening" door het woord „ordonnantie" een al
lerduidelijkste vingerwijzing beteekent aan hen, die mochten
meenen, dat eene regeling dier materie bij de wet1) geen vrome
wensch zou blijven.
Slot volgt).
l) Zie hierover Kleintjes, 3e druk, lie deel, blz. 391 en 392.
448