461 bewapening lijken, in werkelijkheid was zeniet anders dan een verbeteiin van de militaire organisatie. Wel verre ervan dal de gevechtskracht van he leger zou zijn verminderd, was ze dus verhoogd. De minister van oorlog verzocht zijn hoorders dit feit goed in zich op te nemen, en in de toekomst de pogingen voort te zetten, om bij de bevolking een nog sterker mede gevoel met de nationale zaak, inzonderheid met het leger, aan te kweeken. Er op wijzende, dat een groot aantal officieren en minderen als gevolg van de getroffen maatregel hadden moeten worden ontslagen, zei de minister, dat dit te betreuren, doch niettemin onvermijdelijk was; het was geweest in het belang van den staat. Niettemin bleef het de volle plicht van den staat, om te trachten, deze menschen elders aan emplooi te helpen en het was wel onnoodig te zeggen, dat de militaire autoriteiten alles deden in deze richting, wat in hun vermogen lag. De volle medewerking van de bestuurders der prefecturen werd overigens hiervoor ingeroepen. Zooals onzen lezers bekend is, is sinds eenigen tijd ook de militaire training van schoolkinderen doorgevoerd. Natuurlijk sprak de minister van oorlog ook hierover, en sprak er zijn blijdschap over uit, dat tot dezen maatregel was overgegaan. De regeer ing had al sinds lang de training van de jeugd overwogen, vooral als middel, om den volksgeest te bereiken, en als eerste poging was men overgegaan tot de militaire training van de school gaande jeugd. De nieuwe maatregel had ten doel, het opgroeiend geslacht, dat eens de ruggegraat van de natie zou zijn, in de geestelijk en lichame lijk geschikte conditie te brengen, en om hen te helpen, om de deugden van eenvoud in gewoonten, geestkracht, zelfbeheecsching, samenwerking en uithoudingsvermogen te verwerven. Men verwachtte, dat tevens hieruit zou voortvloeien een verhoogde geschiktheid van de jeugd ten behoeve van de nationale verdediging. De militaire autoriteiten lieten niets onge daan, om dit doel te bereiken, maar waren er tezelfder tijd zeer wel van overtuigd, dat het effect van de nieuwe onderneming geheel en al afhan kelijk was van den steun en desamenwerking, die men van de plaatselijke autoriteiten en van het volk zou mogen ondervinden. Het was de ernstige wensch van de regeering, dat de gouverneurs alles in het werk zonden stellen, om het plan te doen slagen. Het was gemakkelijk te voorzien, dat de officieren, die de controle hadden op de nieuwe maatregelen, dikwijls met moeilijkgeden te kampen zouden hebben, bij uitoefening van hun plicht, omdat hun nieuwe werk zoo geheel anders was, als hetgeen zij tot heden hadden verricht. Speciaal werd de hulp van de gouverneurs ingeroepen, om dan in zoo'n geval de noodige hulp te verleenen, in het bizonder door de noodige samenwerking te verzekeren met het onderwijzend personeel der scholen. Er waren maatregelen getroffen, om ieder jaar officieren uit den actieven dienst naar de scholen te zenden, ten einde werkelijke resultaten van het lichamelijk onderwijs te beoordeelen en het werk aan te moedigen. Daar het aantal scholen groot is en het aantal beschikbare officieren beperkt, werd ook hier aan de gouverneurs gevraagd, hun allen bijstand te ver leenen, die hun de uitoefening van hun taak zou kunnen vergemakkelijken. 8. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. Cavaleristisch Tijdschrift. April 1925. Dit nummer bevat „Een patroui!- lerit" en „Een verkenningspatrouille'', beide artikelen voorbeelden van het optreden der cavalerie in den wereldoorlog, door de aanvoerders der patrouilles neergeschreven. Voorts een aardig artikel met vele foto's, dat practische wenken bevat voor het bevrijden van een in een nauwe diepe sloot gevallen paard. Mavors. April 1925. Luitenant van Weeren geeft „Eenige beschouwingen over luchtstrijdkrachten''.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 53