463 ving van een „Eerste aanraking met den vijand''. In het „Maandoverzicht" lezen we op het gebied der ontwapeningsgedachte „De ijzige kalmte, waarmede men het ontwerp ontwaoeningswet van de sociaal-democraten alom heeft ontvangen, toont duidelijk aan, dat niemand dit optreden „au sérieux" neemt en dat ieder daarin ziet een goedkoope verkiezingsmanoeuvre. Tot nu toe konden de voorstellers van dit dwaze ontwerp slechts den bijval oogsten van den vrijwel ontoerekenbaren ontwapeningsmaniak Koolemans Beijnen, die hun „hulde en dank" bracht, doch het is de vraag, of de sociaal-democraten dezen steun wel op prijs stellen, want zij zullen ook wel weten, dat „de lof der dwazen" nog nooit iemand veel voordeel heeft bezorgd, Naast dezen „strop" treft den ontwapenaars bovendien nog de „déveine", dat het Protocol van Qenève zoo juist van de baan is geveegd en dat de berichten uit Denemarken er op wijzen, dat het daar ingediende ontwa peningsvoorstel hoe langer hoe minder kans van slagen krijgt." Artilleristisch Tijdschrift April 1925. Bijlage van Mavors. Hierin verschijnt het He gedeelte van „Werkzaamheden van artillerie-officieren bij stavenen batterijen" door luitenant van Swinden Koopmans, dat door een critiek erop van de hand van luitenant J. van der Meulen, onmiddellijk wordt gevolgd. De Militaire Spectator. April 1925. Van „Losse aanteekeningen, omtrent en naar aanleiding van de groote najaarsoefeningen 1924" door Attila bevat dit numer het slot. Het artikel heeft aanleiding gegeven tot twee critieken, één vanVeldjas en één van van Dedem, die de redactie als onderschrift laat volgen. Kapitein E. Snoek behandelt „De aanvoer van geweer- en mitrailleurmunitie in den bewegingsoorlog". Na de bestaande voorschriften te hebben be sproken geeft hij een schema voor de naar zijne inzichten beste wijze van munitie-aanvulling bij het bataljon en de compagnie. Alhoewel natuurlijk geheel opgesteld voor Nederl. omstandigheden, achten we het toch wel van belang bedoeld schema hieronder te vermelden. „Ie. De munitievoer'uigen volgen zoo lang mogelijk. 2e. Wanneer zulks niet meer mogelijk is, worden de munitiedépöts voor bataljon en compagnieën gevormd. Deze aan te geven door een vooraf te bepalen teeken. In het bijzon der gedekt tegen waarneming uit de lucht. 3e. Bij het verplaatsen van munitiedépöts (hetgeen zoo weinig mogelijk moet geschieden) wordt voor het vervoer bij voorkeur gebruik gemaakt van de vroegere mitrailleurkarren of anders van zakken tot patroon- vervoer. 4e. Een of meer groepen van een der ondersteuningscompagnieën (of reservecompagnie) wordt (worden) aangewezen om munitie van het (de) bataljonsdépöt(s) te brengen naar het (die) van de compagnie. 5e. Op overeenkomstige wijze geschiedt zulks door manschappen vaneen ondersteuningssectie (of vaneen reservesactie) bij een compagnie. 6e. Het laten halen van munitie moet uitzondering zijn." In „De Franschen en de loopgravenoorlog" schrijft Lt. van der Waall een antwoord op een ingezonden stuk van den Kapitein van den Oen. Staf van den Vijver, met de bedoeling zijn bewering daï de Fransche voorschriften nog zeer beïnvloed worden door de ervaringen van den stellingoorlog, te verdedigen. Dit antwoord belicht meerdere zaken naar onze meening op een zeer juiste wijze. Kapitein van den Gen. Slaf B. van Slobbe schrijft over „De strategische waarde van spoorwegen en automobielen", Hierin komen belangrijke er varingen voor uit den wereldoorlog, o.a. „De in- en uitlaadplaatsen van eene spoorlijn liggen in de diepte verspreid. Moeten groote troepenafdeebngen per trein worden vervoerd, dan dienen zij in het algemeen dus eerst over de inlaadplaatsen te worden verdeeld; na de uitlading moeten zij weer worden samengetrokken. Hiermede, met de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 55