Duitsche art. zelden mogelijk den geschutstrijd aan te binden en beperkten zij er zich gewoonlijk toe de lichtste kalibers ais inf. geschut te gebruiken (II, VII) en met de zware kalibers in de diepte der aanvallende colonnes te werken (IV). Vooral de lichte kalibers (3,7 c. M.) hebben, zoowel bij de Duitschers als de geal lieerden, als int. geschut uitstekende diensten bewezen, al vertegenwoordigden zij dan ook niet het, blijkbaar onvindbare, ideale type daarvan. Ook hier geldt: „Le mieux est l'ennemi du bien!" Wat betreft den tweeden factor, die aan de verdediging ten goede komt, de meerdere gelegenheid tot verbetering van het ter rein, hebben de Duitsche aanvoerders en troepen getoond niet door schuwheid voor het gebruik der spade bezeten te zijn. D e opstelling der frontgroep werd steeds met alle middelen der veldversterkingskunst uit gebouwd, waardoor het gevecht meermalen het karakter van den Wes t-E uropeeschen loop graafoorlog aan na 111. Slechts op deze wijze was het den Duitschers dan ook mogelijk aan het overmachtige en voor hen vrijwel onbestrijdbare art. vuur der aanvallers het hoofd te bieden (IX, X). (IX). D. O. A. werd van de Belgische Congo gescheiden door een tweetal meren, de beide koloniën raakten elkaar tusschen deze meren en ten N. daarvan. Dit Noordelijke grensgebied had een breedte van omstreeks 45 K. M., strekte zich uit van het K i v u m e e r tot eenige kleinere meren gele gen nabij den driesprong der grenzen tusschen D. O. A., de Congo en het Britsche Oeganda protektoraat en bestond uit tot 4.500 M. hooge bergen. Van hunne hellingen stroomt langs de grens de Sebéa rivier, welke bij K i s s e n j i in het meer uitmondt. De verdediging van dit gebied was toevertrouwd aan kapt. W i n t g e n s, aanvan kelijk met 7, doch April 1916 nog slechts met 3 compieën, verscheidene mitr.'s en 4 stukken geschut, w. o. tenminste twee van 3,7 c. M. en 1 van 7,7 c. M. Deze had zich op de hellingen achter de Sebéa rivier uitmuntend ver sterkt, in zorgvuldig uitgebouwde loopgraven met granaatvrije schuilplaatsen, voorzien van weerstandskernen, omgeven door versperrin gen. Stiénon zegt hierover: „Des fortins nombreux peuvent résister aux obus. Tous comprennent au centre un réduit fermé qu'entourent des réseaux de défenses accessoires, dont un fossé large et profond de plusieurs rnètres. Les Allemands connnandent aussi par d' autres fortifications toutes les routes qui conduisent a Kigali". De Belgen hadden zich hier tegenover eveneens versterkt en slaagden er gedu rende het geheele jaar 1915 en het begin van 1916 niet in de Duitschers uit hunne stellingen te werpen, waarbij zij een 415

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 9