verneur-Generaal kunnen grijpen naar artikel 53a, waarvan het
le lid luidt:
1. De Gouverneur-Generaal kan eene door hem aan den Volks
raad gezonden ontwerp-ordonnantie op eigen gezag en verant
woordelijkheid vaststellen, wanneer:
„le. de Raad in gebreke is gebleven binnen den gestelden
„térmijn mede te deelen, of hij zich al dan niet met het ontwerp
vereenigt;
„2e. overeenstemming met den Raad niet is verkregen, doch drin
gende omstandigheden eene onverwijlde voorziening vorderen".
De Gouverneur-Generaal kan dus zijn doel bereiken, door het
stellen van een uiterst korten termijn; en spreekt de Raad zich al
uit tegen het voorstel, dan kan het gestelde sub 2e in toepassing
worden gebracht.
Wij hebben tegen zulk een wijze van handelen in de eerste
plaats dit beginselbezwaar, dat op den ordonnantiewetgever een
beroep zou worden gedaan in eene defensieaangelegenheid. En
voorts dit, dat het voor ons niet vaststaat, dat de bijzondere
regeling van art. 19m zich niet onttrekt aan de algemeene van art.
56. Terwijl ten slotte, op deze wijze, dus door het hanteeren van
art. 56, desnoods jo. art. 53a, toch weder zou worden bereikt,
dat feitelijk de Gouverneur-Generaal dictatoriale macht aan zich
zou trekken. En lag dat inderdaad in de bedoeling, waartoe zou
dan ari. 43 R. R. zijn vervangen door een artikel van zoo andere
strekking als art. 19nr St. Inr.?
En op grond hiervan voorzien wij, dat de Gouverneur-Generaal
het in tijden, waarin de staat van oorlog of van beleg wordt af
gekondigd, zal moeten stellen met de bevoegdheden, welke de
bij algemeen en maatregel van bestuur te treffen regeling hem zal
toekennen. Maar dan behouden de bedenkingen, welke wij tegen
deze oplossing opperden, ook hare volle waarde.
Hiermede stappen wij van art. 19m af. Slechts rest ons nog te
wijzen op eene leemte, welke onder het R. R. reeds werd gevoeld,
doch waarvan werd gehoopt, dat de wet op de St. Inr. haar zou
wegnemen. Deze hoop is evenwel ijdel gebleken. Wij doelen op
de censuur, welke onder vigueur van het R. R. slechts in geval van
oorlog of opstand, en dan nog eerst na de afkondiging van den
staat van beleg kon worden ingesteld, zulks op grond van art.
29 van de „Regeling van de gevolgen der verklaring in staat van
oorlog of in staat van beleg van het gebied van Ned-Indië of
een gedeelte daarvan vastgesteld bij besluit van den G.-G. dd.
21 Sept. 1904 No. 46 (stbl. No. 372), welk artikel art. 87 R. R.,
dat het brievengeheim waarborgt, ter zijde stelt. De wet op de
St. Inr. brengt hierin in zooverre verbetering, dat de afkondiging
van den staat van oorlog of staat van beleg, en daarmede de
instelling van de censuur eerder kan geschieden, dan onder het
R. R. mogelijk was. En wij zouden nog een stap verder zijn,
512