Het is ons niet bekend, of een nieuw Nederlandsch ministerie na de ver
kiezingen het vraagstuk der defensie van Indië weer aan de orde zal stellen,
maar zelfs al ware dat zoo, dan nog wordt de Regeering niet ontheven
van den plicht om het vraagstuk der verdediging van Indië onder de oogen
te zien en in verband daarmede zich de vraag te stellen: op welke grond
slagen moet het gebruik der weermiddelen berusten, rekening houdende
met den toestand van het oogenblik?
Omtrent die grondslagen der defensie werden ook reeds inlichtingen
verzocht in het Afdelingsverslag, behandelende de algemeene beschou
wingen over de begrooting. In de daarop betrekking hebbende paragraaf
der Memorie van Antwoord zegt de Regeering dat, wat de defensie t e
land aangaat, de hoofdlijnen reeds vroeger werden uitgestippeld (Hand.
Volksraad le gew. zitting 1923, blz. 817) maar de grondslagen voor de
verdediging ter zee nog niet kunnen worden geformuleerd. Mijnheer
de Voorzitter! Dat is al een bijzonder eigenaardig antwoord. Want de
grondslagen van de verdediging te land z ij n onafsc hei
del ij k verbonden aan die van de verdediging ter zee.
Nu echter de grondslagen voor de defensie ter zee niet zijn vastgesteld
en daarmede ook de basis voor de defensie te land is weggenomen, nu de
Marine bij het ontstaan van een conflict nog geen rol van eenige betee-
kenis kan spelen, zou het mij aangenaam zijn te mogen vernemen of bijv.
in de taak van het leger verandering is gekomen en zoo ja, of daarmede
dan rekening is gehouden bij de samenstelling van het leger.
De Memorie van Antwoord maakt zich van de zaak af door te zeggen
„Er is geen aanleiding om thans over de grondslagen van ons de
fensiestelsel in beschouwing te treden".
Dat antwoord luidt niet alleen anders dan dat in de Memorie van Ant
woord op de algemeene beschouwingen, maar is bovendien allesbehalve
bevredigend. Waarom bestaat daartoe geen aanleiding Rusten wij thans
in Oost Azië in Abraham's schoot? En verder vervolgt de Memorie van
Antwoord
„Alleen kan nu worden verklaard, dat het noodzakelijk is, dat de
beschikbare weermacht zoo goed mogelijk wordt toegerust om de taak
te vervullen, die op haar rust en in geval van aanranding van ons
grondgebied op haar rusten zal".
Of dit antwoord wel geheel juist is, vermeen ik te mogen betwijfelen.
Door den Repeeringsgemachtigde voor de behandeling der Oorlogsbe-
grooting is verleden jaar gezegd, dat het leger tot taak had bescherming
en verdediging van de steunpunten der vloot, aan welke de hoofdrol bij
de werkdadige handhaving onzer neutraliteit zou worden opgedragen. Nu
het thans in Indië aanwezige materieel der Marine zoo goed als geen rol
en nog minder een hoofdrol kan spelen, en vooral nu er geen steun
punten voor de vloot z ij n of binnenkort zullen komen,
nu ware het zeker wel van belang te weten, wat de taak zal zijn van het
leger, dat er toch is en dan toch zeker een rol bij de defensie, zij het ook
een zeer bescheiden, kan vervullen. Men gebruikt toch geen leger voor
de verdediging van iets, wat niet bestaat?
Verleden jaar heeft Generaal Kroesen gezegd, dat wanneer de steunpun
ten voor de vloot er niet mochten komen, de taak van het leger zou ver
zwaard worden. Die taak van het leger is dus nu verzwaard. Maar wordt
het leger voor die zwaardere taak nu zoo goed mogelijk toegerust?
Ik heb tevergeefs getracht een en ander uit de Oorlogsbegrooting te ontdek
ken. Maar wel heeft het mij bevreemd, dat blijkbaar toch nog steeds op de
uitgaven voor het leger moet worden bezuinigd, terwijl ik in verband met
mijn voorafgaande opmerkingen juist had verwacht, dat, nu de toestand van
's Lands geldmiddelen daartoe de mogelijkheid schept, krachtiger ware
voortgegaan met het treffen van al die maatregelen, welke het leger in
staat kunnen stellen tegen een modern bewapenden tegenstander op te
treden.
528