hebben kunnen volgen. Die groote lijn gaf niei anders aan dan dit: dat
voor het leger als defensieorgaan niet gedaan was wat mogelijk is, in
tegenstelling met het antwoord in de Memorie van Antwoord op de des
betreffende vraag gegeven. Eenige jaren geleden is er op het leger rigoureus
bezuinigd. Dat was noodig, om 's Lands financiën in een behoorlijken
toestand te brengen. Evenwel dacht blijkbaar het Opperbestuur er anders
over, want juist in een tijd, toen 's Lands schatkist dat alles-behalve
toeliet, kwam de Nederlandsche Regeering met een vlootwet, die
millioenen kostte. Thans is die vlootwet niet verder in behandeling ge
nomen, doch op het leger is zoodanig bezuinigd, dat het naar mijn meening
als defensieorgaan belangrijk in waarde is gedaald- Nu die vlootwet geheel
of misschien voor geruimen tijd van de baan is en 's Lands financiën
uitgaven voor de defensie, althans naar de meening van het Opperbestuur
wel mogelijk maken, is er dan nu voor het leger gedaan wat kon worden
gedaan om het weder tot een bruikbaar defensieorgaan te maken? Op
deze vraag luidt mijn antwoord: neen! Ik heb juist meenen te kunnen
aantoonen uit de begrootingsstukken, dat ik wel degelijk reden tot dat
ontkennende antwoord had. Ik heb natuurlijk maar enkele punten kunnen
aanroeren, mijn rede was te lang om op tal van punten nader in te gaan.
Ook nu is het mij onmogelijk al die zaken uitvoerig te besprekenik
kan niet diep ingaan op hetgeen de Regeeringsgemachtigde heeft gezegd.
Wanneer ik daarvoor eenige uren den tijd had gehad, zou natuurlijk
mijn antwoord meer afdoende zijn geweest dan ik dat in een korten tijd
van voorbereiding als thans kan geven. Ik hoop dan ook, dat de leden
van dezen raad mij ten goede zullen houden, dat ik op enkele punten
slechts kort en dan nog betrekkelijk oppervlakkig inga-
In de eerste plaats dan de marechaussee-compagnieën. Ik heb het niet
zoozeer gehad over hun taak in oorlogstijd en bij mobilisatie, ik heb al
leen gezegd, dat in de Memorie van Antwoord juist alleen werd ge
sproken over de taak van deze marechaussee-compagnieën bij mobilisatie.
Ik heb de Regeering gevraagd: wat is hun taak in vredestijd? Een po
sitief antwoord op die vraag heb ik niet ontvangen. Ik veronderstel, dat
mijn toenmaals uitgesproken vermoeden ten eenenmale juist was en dat
de bedoeling van de oprichting van die 6 marechaussee-compagnieën is
geweest de vorming van een korps marechaussee geheel in den geest van
dat in Nederland.
Ik heb zes bezwaren aangevoerd, die, dunkt mij, wel van belang zijn om
ze een oogenblik in beschouwing te nemen en die daartegen pleiten.
Ik heb van den geachten Regeeringsgemachtigde geen enkele tegen
werping op die bezwaren gehoord en ik zou thans op deze positieve vraag
aan den geachten Regeeringsgemachtigde testellen, antwoord willen heb
ben, of er, en zoo ja, hoevele gewestelijke bestuurshoofden op Java er
zijn geweest, die behoefte hebben gevoeld aan de oprichting van dat korps
militaire politie. Dat antwoord zal voor mij reeds voldoende zijn om te
beoordeelen, of dat korps reden van bestaan heeft. Doch al zou het reden
van bestaan hebben, al zou er misschien een enkel bestuurshoofd behoefte
aan hebben gevoeld, naast de vele soorten van politie, die wij reeds heb
ben, dan blijf ik beweren, dat dit een verzwakking van het leger betee-
kent, want de geachte Regeeringsgemachtigde heeft toegegeven, dat het
korps een speciale opleiding in vredestijd moet hebben, niet alleen wat
de minderen, doch ook wat de officieren betreft. Nu lijkt mij dat korps
voor twee doeleinden iets, ik kan er zoo gauw geen goed woord voor
vinden dat niet goed is. Of men wordt opgeleid voor de politie, of
voor het leger als defensie-orgaan.
Maar de geachte Regeeringsgemachtigde zal mij toevoegen, dat de troepen
in de Buitengewesten toch ook politiediensten verrichten. Dat is heel iets
anders, Mijnheer de Voorzitter. Het korps Marechaussee in Nederland
zooals hier ook bedoeld wordt te verkrijgen, verricht heel andere diensten
dan de troepen van het leger, die op het oogenblik een politioneele taak
533