evrrichten in de Buitengewesten. Ik kan mij voorstellen, dat de troepen, die daarvoor op Java worden geoefend, in oorlogstijd ook goed bruikbaar zijn tegen een gewapenden tegenslander, maar niet alzoo de troepen, die in vredestijd een vrij langdurige voorbereiding moeten hebben voor hun taak van militaire politie, in den geest, zooals zeer waarschijnlijk door den geachten Regeeringsgemachtigde wordt bedoeld. Die menschen zullen ongetwijfeld zeer ten achter raken in de oefening van het leger als de fensie-orgaan. Wanneer het leger eenmaal moet optreden, hetzij bij bin- r.enlandsche onlusten op Java, hetzij in oorlogstijd, beweer ik, dat door het onttrekken aan het leger van zes van onze beste beroepssoldaten- compagnieën, het leger wel degelijk een verzwakking zal ondergaan. Dat is bv. een van de zaken, waarop, zocalsik reeds zeide, niet het oog wordt gehouden. Mijnheer de Voorzitter! Thans de kwestie van de motorbatterijen. Ik heb tot mijn genoegen van den geachten Regeeringsgemachtigde gehoord, dat de terugbrenging van die vier motorbatterijen op twee een v re des maatregel was. Dat is echter uit de begrootingsstukken niet gebleken. Als zulks het geval is, is het geen verzwakking, waarop ik wilde wijzen. Indien de toelichting in de Memorie van Toelichting der begrooting dui delijker en beter ware geweest, zou mijn opmerking achterwege zijn gebleven en in de eerste plaats mijn opmerking, dat indien het juist was, dat de capaciteit van het wegenntt op Java het gebruik van motorartillerie tot geen grooter aantal dan twee batterijen toeliet, dit een bedekt verwijt in hield aan vroegere legercommandanten. Ik trek deze woorden dus in ieder geval in, maar moet toch mijn spijt er over uitdrukken, dat de Memorie van Toelichting allesbehalve duidelijk is geweest en ook niet uit de verdere begrootingsstukken is kunnen blijken, dat het hier slechts een vredes- en geen mobilisatie-maatregel betrof. De heer Gerth van Wijk, Commandant van het Leger en hoofd van het departement van Oorlog Er bestaat groot verschil in opvatting tusschen de Regeering en den heer Van der Weyden ten aanzien van het Java-leger. De heer Van der Weyden spreekt van dat leger altijd uitsluiiend als van ten or gaan ter verdediging. Natuurlijk is het Java-leger ook een orgaan voor de defensie naar buiten, doch een vrijwilligersleger is in de eerste plaats een orgaan voor de handhaving van orde en rust naar binnenop dien grondslag wordt het leger in eerste instantie georganiseerd, In de tweede plaats wordt dan gevraagd, wat men kan doen met diezelfde krachten, wanneer het noodig zou zijn de eigen rechten ook naar buiten te verdedigen. Dat zijn zaken, die men goed uit elkaar moet houden, anders begrijpt men het standpunt van de Regeering niet, om dat vrij willigersleger, dat wij niet, zooals een militieleger, slechts tijdelijk onder de wapenen hebben, doch dat vele jaren achtereen onder de wapenen blijft, een nuttige taak te geven, die rechtstreeks verband houdt met het doel van de weermacht als politie-leger. Het is in de buitengewesten reeds afdoende gebleken dat het productief maken van het leger goed en nuttig is. Dat men gelijke denk beelden nu ook gaat toepassen op het Java-leger, is toch niet anders dan natuurlijk en logisch. Zoo is vanzelf ook de vraag naar voren gekomen of in verband met de bijzondere toestanden op Java het niet aangewezen was, een deel van de troepen in het bijzonder te bestemmen voor de taak van handhaving van orde en rust in rechtstreeksche aansluiting met de taak van de politie. Nu moet men niet zeggen, dat, omdat men die troepen, voor zooveel noodig, eenige politie-opleiding zal bijbrengen, ai het andere op militair gebied daardoor in het gedrang komt. Dat zou niet juist zijn, want als wij te doen hebben met beroepsmilitairen, die jaar in jaar uit, dag in dag uit steeds maar militaire oefeningen houden, en daarvan tenslotte ook wei 534

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 58