eens te veel krijgen, 'is het toch wel goed, dat zij naast die militaire
oefeningen, die toch blijven bestaan, ook nog ander nuttig werk doen. Wij
zien in de buitengewesten, dat deze maatregel gunstig werkt op den
goeden geest in het leger. De marechaussee-compagnieën zijn dan ook niets
anders dan een verdere verwezenlijking van het denkbeeld het leger zoo
productief mogelijk te maken.
Over de motor-artillerie zal ik verder maar zwijgen,
Uit de vergaderingen van 7 en 10 Juli 1925.
De heer Van der Weyden: Mijnheer de Voorzitter! Bij de behandeling
van het ontwerp-vlootwet heb ik verleden jaar uitvoerig uiteengezet, welk
standpunt ik ten aanzien van de defensie van Nederlandsch-Indie inneem
en ik heb daarbij als mijn vaste overtuiging uitgesproken, dat wij voorde
bescherming onzer souvereine rechten in deze gewesten in de eerste
plaats noodig hebben een vloot en daarnaast een goed georganiseerd landleger,
in staat om de steunpunten dier vloot te verdedigen en een vijandelijke
poging tot landing op Java te keeren.
Dat ik tegen de aanneming van het ontwerp-vlootwet was, kon derhalve
niet tot de conclusie leiden, dat ik een tegenstander zou zijn van de verdediging
van lndië door een vloot en dat ik die taak liever zou zien opgedragen
aan een landleger. Diegenen, die mij zoo iets in de schoenen hebben gescho
ven, hebben het glad mis. Maar ik was tegen de aanneming van het ons
voorgelegde ontwerp, omdat ik de doelstelling te beperkt achtte, de
samenstelling der vloot niet doelmatig oordeelde en last not least omdat
Soerabaja nimmer een deugdelijk steunpunt voor welke vloot ook kan zijn.
Ik heb gisteren reeds gezegd, dat het ons niet bekend is of een nieuwe
Nedtrlandsche Regeering de vlootwet opnieuw in behandeling zal nemen.
Doet Zij dit niet, dan kan Zij toch niet ontkomen aan de oplossing van
het vraagstuk, hoe onze souvereine rechten in den Archipel moeten worden
beschermd en met welke middelen. En nu acht ik het volstrekt niet
onmogelijk, dat een nieuwe Regeering geheel andere denkbeelden omtrent
de samenstelling eener vloot voor lndië koestert dan de vorige. Ik heb er
verleden jaar reeds-op gewezen, welke sterk afwijkende meeningen bij de
verschillende Ministers van Marine gedurende de laatste 30 jaren heerschten.
Doch intusschen is men voortgegaan met het bouwen en worden gelden
op de begrooting gevraagd voor nieuwen aanbouw van schepen, welke
noodig zijn, indien de Vlootwet tot stand ware gekomen. Doch hoe, Mijnheer
de Voorzitter, indien een nieuwe Regeering geheel andere denkbeelden
omtrent de samenstelling eener vloot voor lndië heeft?
De Memorie van Antwoord zegt:
„Het thans in aanbouw zijnde materieel past geheel in het stelsel
van de ontworpen vlootwet, zoodat bij eventueel tot stand komen van
die wet, reeds een gedeelte van de ontworpen vloot gereed zal zijn".
Dat is heel aardig, Mijnheer de Voorzitter, Maar ik vraag dan, past dit
materieel ook in ieder ander stelsel?
Maar zelfs al zou de nieuwe Regeering de Vlootwet in behandeling
nemen, dan nog betwijfel ik het ten zeerste of die Regeering de zienswijze
van de Indische deskundigen en die van vele leden van dezen Raad maar
zonder meer ter zijde zal leggen. Ik acht het dan ook in hooge mate
waarschijnlijk, dat die nieuwe Regeering niet de dwaasheid zal begaan om
Soerabaja opnieuw als steunpunt voor de vloot te bestemmen.
Nu is het reeds jarenlang een punt van strijd tusschen marinedeskundigen,
of schepen in het algemeen van veel nut zijn voor plaatselijke verdediging
van havens, reeden, steunpunten en bases.
Echter heeft de Minister van Marine 2 flottieljevaartuigen ontworpen,
uist in het bijzonder voor de locale verdediging van Soerabaja.
535
2. Departement der Marine.