Mijnheer de Voorzitter! Voorop wil ik stellen dat zooals ook destijds
bij de behandeling van de Vlootwet werd medegedeeld de Regeeringten
le een steunpunt noodig oordeelt en 2e zich op het standpunt stelt dat
Soerabaja het steunpunt blijft.
Een oogenblik aannemende dat de Regeering dit laaMe standpunt zou
verlaten, blijft toch de noodzaak van een steunpunt bestaan en dat zou Priok
zijn. In dat geval zullen de flottieljevaartuigen daar noodig zijn.
Ik breng hier in herinnering dal, toen de Regeering Priok als hoofd
steunpunt wenschte, Zij voor de verdediging van Priok eveneens 2 flottielje
vaartuigen als de nu ontworpen noodig oordeelde.
Voorts bespreekt de heer Van der Weyden de voorgestelde jagers.
De nieuwe jagers vervangen slechts de bestaande opgevaren jagers,
heeft de Minister gezegd. Mijnheer de Voorziter! Dit is terecht. Dat deze
jagers grooter zulkn zijn dan de tegenwoordige moet toch worden toege
juicht want het zit niet alleen in het woord „jager", doch in de eigenschappen
dier vaartuigen.
De jagers moeten opgewassen zijn tegen vaartuigen van hetzelfde type
waarmede zij den strijd eventueel moeten aangaan. Kon daartoe destijds
worden volstaan met jagers van 510 ton en eene bewapening met kanonnen
van 7.5 cM., thans zijn de jagers overal grooter en S'erker bewapend- In
de vlootwet wtrd destijds gesproken van minstens 3 kanonnen van 12 cM.
en werd door de ontwerpers der plannen reeds gedacht aan 4 kanonnen,
thans is dat in de plannen verwezenlijk:. Waar door andere zeemogendheden
eveneens jagers worden aangebouwd van het type thans voorgesteld, meent
de Regeering dat de mogelijkheid moet worden aanvaard dat onze jagers
ook tegenover die kunnen komen te staan en dienen zij daartegen te zijn
opgewassen. Zijn onze jagers in de verkenningslinie geplaatst, dan zullen
zij niet behoeven te wijken voor de vijandelijke jagers en voor het geval
zij dienen ter omlijsting van een onderzeebootflottielje zal de bescherming
dezer flottielje beter gewaarborgd zijn.
Ik begrijp dat de in de vlootwet 1925 opgegeven tonnage van 1250 den
heer Van der Weyden nu vreemd voorkomt en het ware beter geweest
dat getal niet te noemen, waar toch de andere gestelde eischen voldoende
nauwkeurig aangaven welke vaartuigen men wilde.
Wat de snelheid betreft, is de eisch om eene snelheid van 30 mijl
geruimen tijd te behouden, gehandhaafd. Hierin is geen wijziging gekomen,
doch wil men, dat aan dien eisch wordt voldaan, dan dient de proeftocht
snelheid grooter te zijn, vooral ook daar die proeftochten gehouden worden
in streken waar de temperatuur van het buitenboordswater zooveel lager
is dan hier. Ook bij den opzet der plannen werd gedacit aan een proeftocht
snelheid, eenige mijlen grooter dan 30. Ik durf met gerustheid verklaren dat
de aan te bouwen jagers schepen zullen zijn, die zeker aan de verwach
tingen zullen voldoen en uiterst waardevolle eenheden zullen zijn.
Ik kom nu tot het door den heer Talma gesprokene. Een van de eerste
punten welke het geachte lid naar voren heeft gebracht isdequaestie van
het steunpunt. Zijn HoogEdelGestrenge is blijkbaar niet voldaan omtrent
hetgeen daaromtrent in de memorie van Antwoord is gezegd en vermeent
dat de Regeering zich op het standpunt stelt, dat Zij toegeeft dat een
bruikbaar steunpunt van eenig nut kan zijn, maar niet direct noodig is.
Neen, Mijnheer de Voorzitter, dit is niet het standpunt. De Regeering
staat nog op hetzelfde standpunt als toen het ontwerp vlootwet 1925 aan
dit college werd voorgelegd en onderschrijft nog steeds het omtrent de
steunpunten voorkomende in de Memorie van Toelichting op dat wets
ontwerp, luidende
„Aangezien de gevechtskracht van een vloot mede afhankelijk is van
eene behoorlijke voorziening der voorraden en van goed geoutilleerde
reparatie-inrichtingen en dokken, is het duidelijk niet alleen, dat ook
hiervoor moet worden zorg gedragen, doch tevens, dat deze voorraden,
539