roeden, 1erg veel ruimte bood het dus niet aan de bezetting.
De Landpoort bevond zich aan de rivierzijde (ten Westen), de Wa
terpoort aan de zeezijde, waarbij partij getrokken was van de aan
wezigheid van een gedeelte van den voormaligen stadsmuur van
Oud-Bantam, die hier langs liep. Vóór de Landpoort was het
executie-plein, een ophaalbrug verbond het fort met de stad, ter
wijl een waterrijke gracht, die aan de Westzijde met de rivier in
open verbinding stond, het geheel omsloot (zie plattegrond bij
Heydt).
In den loop der tijden werd het fort herhaaldelijk gerestaureerd
en indien het noodig bleek, werden ook nieuwe gebouwen opge
trokken. Zoo wac het in 1787 voorzien van een zeer fraaie Com
mandeurswoning, een kerk, woningen voor den administrateur,
den secretaris, den geneesheer en drie officieren, een hospitaal en
tal van andere gebouwen. Het kerkhof lag buiten het fort, zoo ook
het logement.
De latere Eerste Raad en Directeur-Generaal H. W. van Yssel-
wijk inspecteerde het fort in 1802, en constateerde er den bouw-
valligen staat van, waarop het hospitaal echter een uitzondering
maakte. Het fort werd voorgoed verlaten, mede om de zeer on
gezonde ligging, en aan verwildering prijs gegeven, vermoedelijk
onder het bewind van den Gouverneur-Generaal mr. H. W. Daen-
dels, die weinig voelde voor historische monumenten. In 1841 was
de verwildering reeds zoodanig, dat de monumentale graven der
overleden commandeurs met moeite konden worden ontdekt, welke
treurige toestand in het begin dezer eeuw wel haar toppunt be
reikte. (Zie vooral de beschrijvingen van Stavorinus en Heydt van
dit fort; Valentijn is in dit opzicht minder nauwkeurig; ook Ni-
colaas de Graaf, Bogaerdt en Van Breugel vermelden het, evenzoo'
Cornelis de Bruin en Wouter Schouten. Zie ook de plaat op blz.
237 van „Nederland voor honderd jaren" door Generaal Wüp-
permann.)
Behalve dit fort hadden de Nederlanders nog een bijna vier
kante steenen redoute, Karang Hantoe genaamd, gebouwd tus-
schen 1682 en 1706, en die de oude stadsgracht, Oostelijk van de
riviermonding, bestreek. Vermoedelijk was het een omgebouwd
gedeelte van den ouden stadsmuur, dat tot een verdedigingswerkje
was benut.
Zij was met 10 stukken geschut bewapend en op dien muur
stond het bizonder fraaie kanon, voorzien van Arabische karakters,
dat thans nog door da bevolking zoo wordt vereerd. Het bolwerkje
was zeer klein en stond onder bevel van een sergeant, wiens,
woning zich bevond aan de zeezijde van het fortje. (Zie plat
tegrond in Heydt Schampltz).
1 roede 4 M.
580