zijn volk zoo noodlottige bevelen van den Gouverneur-Generaal. Deze wilde daarvan echter niet hooien, integendeel hij stelde den Vorst eenige krasse eischen, waaronder de opzending van den Rijksbestuurder naar Batavia, de dagelijksche levering van dui zend man voor het werk aan de Meeuwenbaai en de door mets gemotiveerde verplaatsing van het Vorstelijk Paleis van Serang naar Anjer. Dat laatste verlangen steunde op geen enkel verdrag en streed rechtstreeks tegen de inlandsche gebruiken en gewoonten, terwijl de in het openbaar gedane eisch tot opzending van den Rijksbestuurder dezen moest grieven en beleedigen en het volk moest ergeren. Later schijnt Daendels dan ook het onredelijke van de o-edane eischen te hebben ingezien en van iemand van zijn karakter en geestkracht is het stuitend te moeten vermelden, hoe hij in zijne apologie de verantwoordelijkheid van die regeerings- daad van zich af trachtte te schuiven door de bewering, dat Buyskes die voorwaarden had gesteld, terwijl hij evenwel niet verder dan te Buitenzorg afwezig was. Den lOen November 1908 met de Bantammers teruggekeerd, bracht du Puy de gestelde eischen bij den Vorst over met het ge volg, dat ze in hoofdzaak werden aangenomen, met uitzondering van het opzenden van den Rijksbestuurder, en dat vooral om de in het openbaar behandelde voorwaarde. Daar Daendels intus- schen binnen enkele dagen antwoord had gevraagd, herhaalde du Puy al spoedig den eisch en het was toen, dat hij met nog vijf andere Europeanen door het volk van den Rijksbestuurder werd vermoord, zonder dat de Vorst, in wiens tegenwoordigheid dit plaats vond, zich er tegen verzette. Onnoodig te zeggen hoe Daendels die afschuwelijke handeling, welke afgezien hiervan of de Vorst zich al dan niet tegen de han deling van den Rijksbestuurder had kunnen verzetten, ongetwijfeld eene& misdadige aanranding van het Nederlandsch gezag was, opnam. Onmiddellijk trok hij de weinige te Batavia beschikbare militairen samen, versterkte hen door gewapende burgers tot on geveer 1000 geweren en eenige artillerie, begaf zich met die macht op marsch naar Bantam en verscheen daarmede na een snellen, tweedaagschen tocht voor den kraton, het fort Diamant. Schrik en ontsteltenis verspreidden zich door die onverwachte verschij ning, de Rijksbestuurder nam de vlucht en vele rijksgrooten toon den zich ongeneigd tot verzet en tot steun van hun Vorst. Toen deze evenwel toch weigerde de hem gezonden onderhandelaars te ontvangen, deed Daendels het fort omsingelen en toen trad zijn heldenfiguur in het schitterendst licht. Geheel alleen reed hij door een dichten drom van verbaasde en weldra vluchtende Bantam mers naar den kraton en eischte persoonlijk gehoor. Tot den Sultan toegelaten nam hij diens aangeboden hand aan, drong hem op zijde en zette zich, ongeacht de geheel gewapende omgeving, op den juist verlaten troon met de woorden „Nu ben i k Sultan 582

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 38