Daarmede was het pleit beslist, de Vorst werd gevankelijk naar het fort Speel wijk gebracht, de kraton door de soldaten geplun derd of zooals Daendels zegt, de daarin gevonden juweelen, goud, zilver, contanten, enz. nagenoeg geheel onder hen verdeeld, de achterhaalde Rijksbestuurder doodgeschoten en zijn lijk in zee geworpen, zooals hij dat met den vermoorden du Puy had laten doen. De Vorst werd vervallen verklaard van den troon en verbannen naar Amboina en de Kroonprins tot Koning aangesteld „uit aan merking van de oude gewoonte van het Bantamsche rijk, dewelke steeds heeft medegebracht, dat hetzelve door Koningen is be stuurd". Bantam werd verklaard te zijn „domein van den Koning van Holland", de daarbij behoorende Lampongsche districten op Sumatra, die daaraan in 1752 door de Oost-Indische Compagnie als leengoederen waren afgestaan, onder rechtstreeksch bestuur van het gouvernement gesteld en het Oostelijke deel van het Ban tamsche grondgebied ingelijfd en bij de ommelanden van Batavia gevoegd. De last tot het afbreken van het fort Diamant was niet gemak kelijk ten uitvoer te brengen. Geen rechtgeaard Bantammer wenschte zich er toe te leenen, om mede te werken aan de slooping van het geheiligd verblijf zijner Vorsten. Het zou dan ook tot 1833 duren, alzoo volle vijf en twintig jaar, voor de kraton met den grond gelijkgemaakt was. Behalve de aldus smadelijk aan zijn einde gekomen kraton schijnen nog enkele gebouwen behoorende tot de groote Mos kee onder den invloed van Cardeel te zijn ontstaan, zooals het bidvertrek der vrouwen en een soort minaret, eigenlijk een stevige Hollandsche toren, die veel heeft van een rondeel. Toen de Gouverneur-Generaal A. W. F. Idenburg in 1911 de residentie Bantam bezocht, werd hij zoo getroffen door den schandelijken toestand, waarin niet alleen het fort Speelwijk, maar vooral ook het Hollandsche kerkhof verkeerde, dat hij last gaf maatregelen te nemen ter voorkoming van verder verval der mo numenten. De toenmalige directeur B. O. W., de Heer J. Hornan van der Heide, de conservator van het Museum, wijlen de heer C. M. Pleyte en de Regent van Serang, Raden Adipati Aria Ach- mad Djajadiningrat, stelden dientengevolge een plaatselijk onder zoek in, om tot de uitvoering dezer maatregelen te geraken. Daar echter onzekerheid bestond omtrent den juisten toestand van des tijds, kon van restauratie in den zin van nabootsen in nieuw ma teriaal van den oorspronkelijken toestand weinig komen, en diende men zich te bepalen tot restauratie der grafmonumenten, en tot weder oprichten der overige monumenten, indien althans daarvan fragmenten aanwezig waren, ook ten opzichte van Speel- 583

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 39