had zelfs gezorgd dat zijn pijp er niet bij uitging, en toen het pleit
beslecht was en Jean Roux in de ijzers zat, vroeg hij op rustigen
toon aan Nieuwland:
„Wat dunkt u, mijnheer, als wij dien oproermaker maar dade
lijk ophingen?"
Echter werden de vormen in acht genomen. Een krijgsraad
werd belegd, die den schuldige tot den kogel veroordeelde. Dit
vonnis werd ook aan hem voltrokken; het laatste wat Roux tot
een kameraad zeide, was:
„Allons, Thhomas, bande-moi les yeux; ton mouchoir ira avec moi 1"
Toen de executie volbracht was richtte Nieuwland zich tot het
detachement met de woorden:
„Vous êtes soldats, de vieux soldats de l'Empire; vous ne
craignez pas la mort, mais vous ne voudriez pas mourir la mort
du criminel, comme des révoltés, comme des meurtriers! Eh bien,
je vous le dis, le premier qui se rendra coupable, sera fusillé
comme lui. Faites votre devoir, je ferai le mien".
Het kenschetst den geest onder dit ruwe volkje en de militaire
gebruiken van dien tijd, dat deze toespraak aanstonds gevolgd
werd door het jeneverklokje. Niets beter om de emotie te verdrijven
dan een mutsje alcohol. Een extra-oorlam werd aan de scheepsklok
geslagen, en terwijl het lijk van den gefusilleerde in zijn hangmat
werd genaaid, bekwamen de soldaten van Napoleon aan het tap-
vaatje van hunne ontroering.
Het schip bereikte daarna veilig zijne bestemming. In 1820
kwam Nieuwland te Batavia, en maakte snel promotie. Als kapi
tein, later majoor, kwam hij in aanzien bij generaal de Koek, die-
in 1826 als waarnemend gouverneur-generaal optrad, en woonde
verschillende expedities bij. Hij trad op Java in het huwelijk met
Anne Rendorff, uit welken echt vijf zonen en vier dochters werden
geboren. Met den rang van overste, door den landvoogd J. v. d.
Bosch belast met de overbrenging van geheime stukken, keerde
hij in 1832 met zijn gezin als verlofganger naar het vaderland
terug. „Deze geheele reis", schreef hij, „was eene fataliteit. Met
een talrijk gezin aan boord te zijn, bekrompen gelogeerd te
wezen, daarbij zeer slechte en ongenoegzame voeding, veel stor
men, een bar seizoen, gevaar van door den vijand genomen en
naar een vreemde haven gevoerd te worden, zonder ander geld
dan een wissel op Holland van 6000, al wat ik bezat voeg
dat alles bijeen en zeg mij of gij 't eene genoegelijke reis gevon
den ;zoudt hebben".
Langer dan twee jaren bleef hij niet in 't vaderland. De oorlog
met België was nog niet ten einde, en hij bood den directeur-ge
neraal D. J. de Eerens (later gouverneur-generaal) zijne diensten
aan. Maar men had ze niet noodig; er waren bij het wapen der
artillerie hoofdofficieren genoeg. „Ik heb toen", luidt zijn ver
haal, „eerst eenigen tijd in Groningen gewoond, maar ik had wel-
548