597 Cavaleristisch Tijdschrift. Juni 1925. Van het artikel: „Vernietiging der Russische cavaleriedivisie Wannowski" verschijnt het slot. Hierin vindt men een uitstekend voorbeeld van het groote belang van indeeling van artille rie bij lichte troepen. Voor onze ruiters is het artikel: „De zit bij het afgaan van hellingen" door V. zeer interessant. De bewegingen van paard en ruiter worden door reproducties van filmopnamen duidelijk gedemonstreerd. De bedoeling van dit artikel is om aan te toonen dat de ruiter bij het afgaan van hellingen ■voorover moet zitten. Voorts bevat dit nummer wederom een der merkwaardige artikelen van Aug. D. op rijkunstig gebied nl. „De opwaartsche boog van den hals." De militaire spectator Juni 1925. Kapitein van den Gen. Staf Baron van Voorst tot Voorst geeft een vervolgartikel op „Schlieffen's operatieplan van 1905". Hierin wordt een correspondentie opgenomen door schrijver met den president van het Duitsche rijksarchief terzake gevoerd. In „Enkele opmerkingen over de losse aanteekeningen van Attila, aan gaande de najaarsoefeningen 1924" komt v. L. tegen Attila's scherpe critiek op. Van de studie van generaal Snijders over „Staatkunde en Strategie" bevat dit nummer het slot. „Hoe zal de opleiding van het verbindingspersoneel moeten plaats hebben bij de Artillerie?" door J.van der Meulen geeft een goeden kijk op de moeilijkheden verbonden aan de opleiding van militie- personeel bij den korten eerste-oefeningstijd. M vors. Juni 1925. In „Het Nederlandsch gevechtsvoorschrift" bespreekt Kapitein v. d. Gen. St.Jhr. Alting van Geusau het pas verschenen gedeelte van dat voorschrift „Het Gevecht". Schrijver gaat met den inhoud van dit voorschrift, op enkele details na, accoord en legt den nadruk op enkele daarin opgenomen hoofdbeginselen. Zoo vinden we: „De kracht van het verdedigende vuur maakt, dat een frontaanval geen snelle beslissing kan bevechten en dat het dus beter is flanken en rug van den verdediger aan te grijpen, m.a.w. de omvatting is de beste vecht- wijze. Intusschen wordt later bij den aanval vermeld, dat de frontale aanval mogelijk moet blijven. Ook dit is o. i. een zeer juiste uitspraak. Het is goed, haar eens duide lijk vast te stellen, want bij velen zat de vrees voor het verdedigende vuur er zoodanig in, dat de frontaanval voor onmogelijk verklaard werd. Dit en meerdere andere theorieën, die in het nieuwe voorschrift voor komen vormt een bewijs, dat de samenstellers van het voorschrift zich gelukkigerwijze hebben weten te behoeden voor de matelooze overdrijving in de waardeering van de moderne vuurkracht, waaraan zoo velen zich ten onzent in den laatsten tijd hebben schuldig gemaakt." Eigenaardig deed het ons aan te zien dat, alhoewel volgens A. v. G. het nieuwe voorschrift de groote beteekenis van den aanval erkent en het oude gezegde van von der Goltz „Kriegführen heiszt angreifen" onder schrijft, bij de indeeling van het Hoofdstuk „Het Gevecht", de verdediging voor den aanval is behandeld. Luitenant van Weeren geeft het tweede deel van zijn: „Eenige beschouwingen over luchtstrijdkrachten". Wij vestigen de aan dacht op het gestelde in „De verkenning en waarneming ten dienste van de artillerie". Majoor-intendant A. M. Vorstman begint een artikel over „De verple- gingsofiicier te velde". De reeks opstellen „De ontwikkeling der voor hoede" wordt in dit nummer vervolgd. In het „Maandoverzicht" vinden we beschouwingen over het ontwerp- ontwapeningswet, ingediend door eenige 2e-kamerleden. De overzicht schrijver zegt „Wie de ontwapeningsbeweging nauwkeurig gade slaat wordt gewaar, dat de leuze haar kracht heeft verloren en dat de propaganda der ont- wapenaars het moet afleggen tegen het gezond verstand van de massa.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 53