De behandeling van het ontwerp-wet in den Volksraad was
een en al troebelheid en vertroebeling, niettegenstaande de mees
terlijke redevoeringen van eenige leden.
Wij zagen reeds, hoe het woord „neutraliteitshandhaving" van
de zijde der Regeering werd gehanteerd op een wijze, welke ver
warring in veler hoofden moest brengen en een onjuiste voorstel
ling suggereerde van hetgeen met de voorgestelde vloot op dal
punt te bereiken viel.
Wat het leger aangaat, hiervoor werd een vermindering in het
vooruitzicht gesteld en bovendien een „versobering, niet rakende
aan de organisatie" bij den tegenwoordigen stand van zaken
practisch een contradictio in terminis.
De door den Regeeringsgemachtigde voor Oorlog die in
cidenteel in deze aangelegenheid werd betrokken gegeven ver
zekering, dat de nieuw voorgestelde organisatie (de thans van
kracht zijnde legersamenstelling dus) in de groote lijn zou worden
gehandhaafd en dat bij de ter sprake gebrachte vermindering der
legeruitgaven alleen was gedacht aan mogelijke versobering in
de organisatie zonder haar doelmatigheid in gevaar te brengen,
werd indirect door de Regeering gedesavoueerd, toen Zij een
motie van dezelfde strekking onaanvaardbaar verklaarde, „omdat
Zij zich niet wenschte te binden".
De Regeeringsgemachtigde voor Marine noemde de voor het
leger weggelegde taak: naast handhaving van orde en rust, de
verdediging van Soerabaja en Batavia aan de landzijde tegen
landingsdivisies, c. q. versterkt met betrekkelijk zwakke, licht
bewapende troepenafdeelingen. Aldus zou zij zich geheel aanslui
ten aan de doelstelling. De illusie, dat er een zuiver verband was
gelegd tusschen leger en vloot, werd echter wreedelijk verstoord
door den Regeeringsgemachtigde voor Financiën, die, op de ver
klaring, dat de Regeering vast moest houden aan Haar voornemen
op de legeruitgaven zooveel mogelijk te besparen, liet volgen:
„Het zou trouwens niet aangaan wel op andere uitgaven te be
zuinigen en de legeruitgaven ongemoeid te laten". Hier werd het
nauwe verband tusschen leger en vloot uit het oog verloren. De
tegenstelling had behooren te luiden: „weermachtuitgaven en andere
uitgaven", en vervolgens had de vraag gesteld moeten worden,
hoe de verdeeling var. de beschikbare fondsen tusschen vloot en
leger moet zijn, opdat van de weermacht een maximum rende
ment zou kunnen worden getrokken. Dat dit onaanvecht
baar beginsel sedert 1922 is losgelaten
wreekt zich telkens en telkens weer.
Moet het zonder nader onderzoek al niet duidelijk zijn, dat
zooveel onvastheid van lijn en tegenstrijdigs oorsprong moet nemen
in onzuiverheid van opzet? Moet het zwakke punt bij uitstek dan
niet de doelstelling zijn? Deze heeft in den Volksraad menigen
scherpen aanval te verduren gehad, doch een principieele uitspraak
618