trokken e, in afwijking van de conclusie van het onderzoek, wel
degelijk geschikt was. Hoe meer men inziet dat de bij het onder
zoek toegepaste wetenschap nog in een weinig volmaakt stadium
verkeert, des te zwaarder zal men het tweede bezwaar tegenover
het eerste moete laten wegen.
Overigens zijp ook de omstandigheden van invloed. Zoo zal
men in oorlogstijd, bij een onbeperkte keuze, uitsluitend op de
resultaten van een voorafgaand onderzoek moeten beslissen. Ook
al erkent men ten volle de beperktheid van de waarde der verkre
gen gegevens, dan zal men toch niet anders kunnen aannemen
dan dat zij, die volgens deze proeven bijzonder geschikt zijn,
gemiuueid inderdaad meer aanleg zullen bezitten dan het gemid
delde van geheel willekeurig gekozen personen. Het onderzoek
kost niet veel tijd, men kan dus spoedig een groot aantal personen
genoteerd hebben welke goede vliegverwachtingen bieden en uit
hen, in verband met de overige gewenschte eigenschappen, een
keuze doen.
In vredestijd is het anders. Dan heeft men een aanbod dat
veelal niet zoo heel ver boven de vraag zal reiken, zoodat het
zaak is uit de adspiranten inderdaad de in alle opzichten beste te
verkrijgen. Eenig tijdverlies is daarbij van minder belang. Onder
deze omstandigheden behoort de invloed van het voorafgaand
onderzoek naar den vliegaanleg tot veel geringer proporties te
worden teruggebracht.
Alleen bij het constateeren van die enkele eigenschappen, die
volgens de ervaring steeds samen zijn gegaan met gebleken
practische ongeschiktheid, zou op grond van het onderzoek
afgescheiden van alle overige eigenschappen van den betrokkene
- een onmiddellijke afwijzende beslissing mogen worden geno
men. In alle andere gevallen, waarbij dus geen volkomen zekerheid
bestaat, dient aan het onderzoek het onmiddellijk beslissend ka
rakter geheel ontnomen te worden; men zal immers feitelijk niet
anders kunnen verkrijgen dan een vermoeden omtrent den waar-
schijnlijken aanleg van den adspirant voor het vlieggedeelte van
het militair vliegeniersvak. Als men in verband met dat onderzoek
een cijfer zou geven, dan zou aan dat cijfer een waarde moeten
worden toegekend in den geest van een cijfer voor wiskunde bij een
toelatingsexamen voor de opleiding van b. v. artillerie-officieren.
M. a. w. men moet er bij bedenken dat het cijfer zelf uit hoofde
Van gebreken het onderzoek aanklevende niet in overeenstem
ming behoeft te zijn met den werkelijken aanleg voor vliegen,
resp. wiskunde, maar bovendien dat de door het cijfer uitgedrukte
aanleg niet de eenige is, welke beslist omtrent de geschiktheid
voor militair vliegenier, resp. artillerie-officier.
Ter ondersteuning van de hierboven geuite zienswijze breng ik
het volgende onder de aandacht.
1 o. Zooals de Heer Van Saarloos bij zijn beschrijving van de
624