wijze waarop Kronfeld het onderzoek van militaire vliegeniers inrichtte, opmerkte, is het trekken van grenzen tusschen met .,goed" en „niet goed" te waardeeren prestaties onvermijdelijk meer of minder willekeurig. Behalve bij zeer evidente gevallen zal het dus niet doenlijk zijn een scherpe scheidingslijn aan te geven. M. a. w. het zal in den regel niet mogelijk zijn te conclu- deeren tot geschikt of ongeschikt; hoogstens kan men, door aan de verschillende proeven een bepaald overigens ook weer vrij willekeurig gekozen „gewicht" toe te kennen, kunnen komen tot een nog vrij dubieuse eindrangschikking der adspiranten vol gens den waarschijnlijken vliegaanleg. 2o. Tusschen de verschillende autoriteiten op het gebied, dat ons bezighoudt, komen zeer verschillende appreciaties voor be treffende de voor het vliegen benoodigde eigenschappen. Dit is gemakkelijk te verklaren. Het vliegen is een nog jonge kunst, welke bovendien slechts door weinigen beoefend kan worden. Er is hier dus een vrijwel maagdelijk veld te exploreeren, terwijl maar heel weinig personen, geschikt om als explorateur op te treden, be schikbaar zijn Men kan dus moeilijk verwachten dat reeds een bezonken wetenschap zou zijn verkregen. Bij een hierachter te geven voorbeeld zal blijken, dat b. v. op het uiterst belangrijke punt van de eischen aan het gezichtsver mogen bij het landen te stellen, twee schrijvers diametraal tegen over elkaar staan. Zoolang over het geheele gebied geen overeenstemming heerscht, meen ik gerechtigd te zijn slechts een hoogst beperkte waarde toe te kennen aan een vliegaanlegoordeel dat uitsluitend op voorafgaand onderzoek berust. M. a. w. het „cijfer voor vliegaanleg" behoeft in het geheel niet te kloppen met den werkelijken aanleg. 3o. Het meer of minder goed kunnen vliegen is niet de eenige eigenschap die de waarde van een militairen vlieger bepaalt. Onder de beroemdste oorlogsvliegers waren verschillende geprononceerd slechte vliegers. Goede militaire eigenschappen, verstand, werklust, schietvaardigheid zijn van evenveel belang als vliegvaardigheid. Het zou even onjuist zijn de waarde van een cavalerie-officier uitsluitend af te meten naar zijn bekwaamheid in het paardrijden, als de waardeering voor een vliegerofficier uitsluitend te baseeren op zijn vliegcapaciteiten. Vandaar dat het „cijfer voor vliegaan leg" niet het eenige is dat over de volgorde, waarin adspiranten voor plaatsing in aanmerking komen, mag beslissen. Uit het voorgaande zal gebleken zijn dat ik den invloed van de wetenschap welke zich er mee bezig houdt uitsluitend door voorafgaand onderzoek vast te stellen of bij een bepaalden persoon vliegaanleg te verwachten is, bij de aanneming van leerlingen tot 625

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 17