Voert men de frequentie maar steeds verder op, dan zal er
langzamerhand een toestand intreden, waarbij alleen vlak bij den
geleider sprake is van een heen en weer gaande beweging der
krachtlijnen, doch waarbij op eenigen afstand daarvandaan de
krachtlijnen zich met de snelheid van het licht in één richting
voortplanten.
En hiermede heeft men het gebied der radio betreden.
In het kort komt het zenden dus hierop neer, dat men electri-
citeit in slingering brengt in een gestrekte geleider met een zeer
hooge frequentie b.v.b. van 1500000 tot 15000 (overeenkomende
met resp. golflengten van 200 en 20000 M.).
Wil men nu electriciteit in slingering brengen, dan heeft men
steeds noodig een z.g.n. slingerkring, d.i. een zelfinductie en een
capaciteit m.a.w. een spoel en een condensator in een gesloten
kring geschakeld.
De grootte der spoel en der condensator bepalen de frequentie
(golflengte) van de in slingering gebrachte electriciteit; door één
of beiden van waarde te doen veranderen wijzigt men dus ook de
frequentie (golflengte).
Als eerste vereischte voor een zendinrichting doet zich dus een
gesloten slingerkring gelden, waarvan de z. g. n. antenne of luchtnet,
al doet de vorm zulks niet vermoeden, steeds deel uitmaakt, om
dat het bovenste gedeelte van het luchtnet en de aarde als het
ware een groote condensator vormen.
Een tweede vereischte is een inrichting waarmede de electriciteit
in slingering wordt gebracht.
In den loop der ontwikkelingsgeschiedenis der radiotechniek heeft
men het vraagstuk: hoe het best de electriciteit in slingering te
brengen, op verschillende wijzen opgelost.
De alleroudste methode was die met open vonken, welke echter
verre van ideaal was en o. a. het nadeel van zeer varieerende
golflengte had.
Dit laatste nadeel werd eenigennate ondervangen met de latere
draai- en smoorvonk-zenders.
Tegenwoordig worden de laatsten alleen nog op schepen toe
gepast en gebruikt men liever een der nieuwere zenders met zui
verder golflengte, n. 1. de drie-electroden-lamp-, de booglamp-
of de machinezenders.
Voor kleinere energieën zijn de drie-electroden-lampen het meest
in gebruik; voor middelbare en groote energieën gebruikt men
veel booglamp-zenders, terwijl de tegenwoordige wereldstations
meestal gebruik maken van speciaal geconstrueerde dynamo's wel
ke direct een stroom van vrij hooge frequentie kunnen leveren, en
waarvan de frequentie c. q. nog verhoogd kan worden met be
paalde hulpmiddelen.
De boven opgesomde methodes van zenden geven niet allen
dezelfde soort etbergolven.
637