eieren reeds op zeer jeugdigen leeftijd verantwoordelijke betrekkingen geeft, doch hen ook jong moet pensionneeren, zoodat ze hooge Indische pensioenen gedurende lange jaren genieten en men bovendien den schat van militaire ervaring, dien ze in de tropen hebben opgedaan, wegwerpt, terwijl de staat die ervaring toch duur genoeg betaalt En nu gaat men hetzelfde doen bij de Marine! Men zal dus op den duur krijgen een Hollandsch korps marineofficieren en onderofficieren, dat oud is en een veel jonger Indisch korps, dat op jeugdiger leeftijd zal worden gepensionneerd en dan met de hooge Indische pensioenen. Men zal het Hollandsche korps kunnen terugbrengen tot de sterkte, die voor Holland alleen noodig is, maar men zal zich toch wel niet verbeelden, dat de zelfstandige organisatie van dit uiterst geringe deel van de marine econo misch zal kunnen geschieden. Het Indische korps zal verder een aantal verlofgangers geven, dat percentisch veel hooger is dan bij het leger, daar de marine niet, zooals de landmacht, een groot deel van den dienst tijd in gezonde bergklimaten kan doorbrengen, maar grootendeels gebon den is aan de ongezonde kuststreken, zoodat de ervaring leert, dat de marine het in de tropen maar drie a vier jaar uithoudt tegen het leger zes a tien. Instede van nu de Hollandsche marine te dienen, zullen de Indische marine-officieren met verlof in Holland nu zonder werk rondloopen en dat noemt men dan bezuiniging! Ja, voor het Hollandsche budget, dat niet meer met die marinemannen wordt belast, maar het Indische zal een dub belen last te dragen krijgen. In het z.g. rapport-Coüjn van 1912 voor de verdediging van Ned.-Indië wordt zoo terecht gezegd (blz. 63): „De verdediging van ieder der hiervoren bedoelde rechtsgemeenschap pen (Nederland en Indië) zal immer staatstaak zijn, niet taak van iedere rechtsgemeenschap voor zich zelf. Die verdediging is een „imperiaal" belang welks behartiging niet aan een onderdeel van het imperium mag worden overgelaten, omdat alsdan de zekerheid ontbreekt, dat het naar behooren zal worden verzorgd. Daarom moet het denkbeeld van een koloniale marine verworpen worden en zal men moeten blijven vasthouden aan eene Staats-marine Dezelfde staatsman zal nu in precies de tegenovergestelde richting gaan werken, terwijl toch in de militaire verhouding van Europeesch en Over- zeesch Nederland na den oorlog niets is veranderd, behalve dat Indië nu in veel hooger mate,Nederland in mindere mate, blootgesteld schijnt aan aansla gen, wat wil zeggen, dat, wat defensie betreft, het overzeesche deel van ons Rijk thans in nog hoogere mate de aandacht verdient dan het Euro- peesche. Maar niettemin wordt de verdediging van Indië nu overgegeven in de vol komen ondeskundige handen van den minister van koloniën. Die ondeskun digheid is waarlijk geen verwijt aan dien bewindsmanhij heeft een depar tement te beheeren, dat meer omvat dan de departementen van binnenland- sche zaken en landbouw, financiën, justitie, arbeid, handel en nijverheid, onderwijs en waterstaat in Nederland te zamenzulk een bewindsman wordt niet, mag niet worden aangewezen op grond van inzicht in militaire zaken; zijn taak is waarlijk veelomvattend genoeg op ander gebied, doch in de nieuwe organisatie kan hij er de defensie nog wel bij doen. Volgens de krantenberichten wil de nieuwe min. van Koloniën over die verzwaring van zijn taak toch nog wel eens een hartig woordje met den premier spreken, wat zeer begrijpelijk is. Vooral als hij inziet, dat door de nieuwe organisatie de lasten voor Indië veel grooter worden of liever.dat bij gelijkblijvende lasten de weermacht van Indie nog weer zwakker zal moeten zijn dan ze op het oogenblik al is, moet die verantwoordelijkheid welhaast ondraaglijk schijnen. Hij zal die bezwaren vooral voelen, als hij het groote belang van de Indische defensie inzietwat echter, zoo we eens een M, v. K. krijgen, die voor die 653

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 45