Karabinier geeft in Militaire vormen" wenken voor correcte briefwis seling. Het komt ons zeer gewenscht voor dat deze zaken zoo nu en dan weer eens naar voren worden gebracht, al ware het slechts omdat de verwaarloozing der uiterlijke vormen, die een teeken des tijds scheen te zijn steeds minder wordt geapprecieerd. Een zelfde soort artikel is: „Wenken aan bereden „onberedenen". Het wekt den indruk dat schrijver betere ondervindingen heeft van het paard dan van den ntensch die het soms te berijden krijgt! In het 2e gedeelte van „De verplegingsofficier te velde" behandelt de majoor-intendant A M. Vorstman o. nt het distribueeren van de door den dienst van af- en aanvoer aangebrachte verplegingsmiddelen. In het 3e gedeelte van „Eenige beschouwingen over luchtstrijdkrachten" door le Luit. van Weeren krijgt o.a. de luchtfotografie een beurt. Ie Lt. Adj. L. W. Russer (gedetacheerd in Indië) opent een serie „Indische schetsen" met de bedoeling het Indische leger meer bekend te maken bij het Nederlandsche. In het „Maandoverzicht" wordt als middel tegen de stijgende impopula riteit van het leger in Nederland gewezen op de wenschelijkheid om meer op „kleinigheden" te letten, in het bijzonder op het uiterlijk voorkomen van den soldaat. Luit.J. D. van der Waall vervolgt zijn serie opstellen met: „Het gevecht van de spits". Hierin wordt o.a. het gebruik van een bij een spitscompagnie ingedeeld infanterie - kanon behandeld. In „Practische oefeningen met de compagnie" behandelt Kapitein A.M.M. van Baak het dekken van een batterij artillerie door een compagnie in een bepaald geval. Artilleristisch tijdschrift Juli 1925 No. 6/7 (Bijlage van Mavors Juli 1925). Kapitein W. G. de Bas vervolgt zijn Artilleristische oefeningen" met een voorbeeld van een berekening van daginvloeden en van de voorbereiding van een nachtelijk vuur. Voorts verschijnt het vervolg van de serie „Aanteekeningen over de kust- artillerie" door W.F. Grotendorst. Marineblad Juli 1925. Luitenant ter zee le kl. J. S. C. Olivier geeft: „Kustverdediging in het algemeen meer in het bijzonder die de^ Hol- landsche vastelandskust." Uit de algemeene beschouwingen willen we het volgende aanhalen „Zoodia echter het geval zich voordoet, dat de krachtsverhoudingen der beide strijdende partijen ter zee den laatstgenoemden vorm aannemen, nl. de een onevenredig veel zwakker dan de ander, dan zal daaruit de con clusie getrokken moeten worden.dat het zwaartepunt der kustverdediging niet meer ligt in de vloot, maar bij de landmacht. De vloot heeft dan opgehouden te zijn „our first line of defence". Duidelijkheidshalve zij er nog op gewezen, dat het criterium uitsluitend is gelegen in de weder- zijdsche verhoudingen ter zee—niet in de eerste plaats in het gebruikte materieel. Zoo kan b. v. een onderzeeboot-vloot, mits behoorlijk geënca dreerd, met andere organen, wel degelijk de functie van „first line of defence" vervullen, referte ons geval in Indië." Het „referte ons geval in Indië" houdt blijkbaar de veronderstelling in, dat in Indië beschikt zal worden over een voldoend sterke behoorlijk geëncadreerde onderzeebootvloot. Het halve uiterste minimum Verder verschijnt „In den oorlog gebruikte chemische stoffen" door G. C. v. d. Heuvel. J. J. van Santen schrijft in „Over de oorlogstaak der Marine in Neder land' een antwoord op een desbetreffend artikel van Lt. t. z, le kl. C. E. L. Helfrich. Evenzoo gaven „De beschouwingen (van den luit. t. z. Rotgans) over de vraagstukken van het verre Oosten" aanleiding tot het schrijven van een critiek, waarin front wordt gemaakt tegen de geruststellende con- 658

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 50